ECLI:NL:RBDHA:2019:10441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdverklaring beroepszaak van een ambtenaar werkzaam bij het Consulaat-Generaal

Op 10 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van een opposante, die tegen de onbevoegdverklaring van haar beroepszaak verzet had aangetekend. De opposante, die in Turkije woont, had eerder beroep ingesteld tegen een beslissing op bezwaar van de Minister van Buitenlandse Zaken, die op 24 oktober 2018 was genomen. De rechtbank had zich op 5 april 2019 onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, omdat de opposante als lokaal medewerker op het Consulaat-Generaal werkzaam was en zij op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht was aangesteld. Dit betekende dat zij geen ambtenaar was en dat geschillen voortvloeiend uit haar arbeidsovereenkomst voorgelegd moesten worden aan de burgerlijke rechter.

In de verzetzaak beoordeelde de rechtbank of zij terecht had geoordeeld dat zij onbevoegd was. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 5 april 2019. De rechtbank bevestigde dat de opposante geen ambtelijke rechtsverhouding had, omdat er geen schriftelijk aanstellingsbesluit was en er geen aanwijzingen waren dat zij in openbare dienst was aangesteld. De rechtbank oordeelde dat de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing waren en dat de opposante als werknemer moest worden beschouwd op basis van de arbeidsovereenkomst.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere onbevoegdverklaring in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7977 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2019 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , Turkije, opposante

(gemachtigde: mr. J. Jaab).

Procesverloop

Opposante heeft tegen de beslissing op bezwaar van de Minister van Buitenlandse Zaken (verweerder in de bodemprocedure) van 24 oktober 2018 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 5 april 2019 heeft deze rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Opposante heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. De zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2019. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J.B.F. Smit en voorts is verschenen mr. V.E. Mataheru.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht om kennis te nemen van het beroep van opposante. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante werkzaam is geweest als lokaal medewerker op het Consulaat-Generaal bij de [naam consulaat] te [Plaats] . Zij heeft de keuze voor het Nederlandse recht gemaakt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met de Staat der Nederlanden. Op eiseres is de Rechtspostieregeling lokaal indienstgenomen werknemers 2005 (Rrlok 2005) van toepassing. Op grond van deze regeling wordt als werknemer beschouwd: degene die krachtens artikel 114 van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) voor werkzaamheden bij een post op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is genomen. Gelet hierop is opposante voor het ministerie werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht; zij is derhalve geen ambtenaar. Meningsverschillen dan wel conflicten, die zijn gelegen in de sfeer van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht dienen te worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde burgerlijke rechter.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat zij onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het RDBZ - voor zover hier van belang - kunnen bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland werkzaam zijn:
mbtenaren;
werknemers als bedoeld in artikel 114 van het RDBZ.
Niet in geschil is dat opposante werkzaam is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst. In artikel 6, eerste lid, van deze arbeidsovereenkomst is neergelegd dat de werknemer (opposante) wordt beschouwd als werknemer als bedoeld in artikel 114 van het RDBZ, zijnde de werknemer die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst wordt genomen.
4. In artikel 144, eerste lid, onder a, van het RDBZ is bepaald dat een Commissie van Bezwaar adviseert over de beslissing op een bezwaarschrift gericht tegen een besluit of een handeling verricht ten aanzien van, onder meer, ambtenaren en werknemers als bedoeld in artikel 114 van het RDBZ. Anders dan opposante stelt, zegt het feit dat zij bezwaar kan maken tegen een besluit derhalve niets over het het al dan niet bestaan van een ambelijke rechtsverhouding.
5. Ingevolge artikel 7:615 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de bepalingen van titel 10 niet van toepassing op arbeidsonctractanten in dienst van de staat, tenzij anders is bepaald. Van een andersluidende bepaling is niet gebleken. Artikel 7:671a van het BW, dat ziet op het vereiste van toestemming van het UWV voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst, is dan ook niet van toepassing. Uit het feit dat geen toestemming van het UWV is gevraagd kan derhalve niet worden afgeleid dat wel sprake is van een ambtelijke rechtsverhouding.
6. In het geval van opposante is geen sprake van een ambtelijke rechtsverhouding. Een schriftelijk aanstellingsbesluit ontbreekt en er zijn geen aaknopingspunten dat zij was aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Het vermelden van een beroepsclausule geldt alleen voor een besluit ten aanzien van een ambtenaar. De minister heeft ter zitting meegedeeld dat het BW een dergelijke verplichting niet kent, hetgeen opposante niet heeft betwist.
7. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 5 april 2019. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.