ECLI:NL:RBDHA:2019:10438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
7 oktober 2019
Zaaknummer
18/9280
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf van Eritrese vreemdeling op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep van een Eritrese vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, eiser, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, maar deze aanvraag werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in staat was om zijn identiteit en de familierechtelijke relatie met zijn referent, die zich als zijn moeder presenteerde, aannemelijk te maken. Eiser had geen identificerende documenten overgelegd en de overgelegde kerkelijke doopakte en huwelijksakte werden niet als betrouwbaar beschouwd, omdat deze niet door de Eritrese autoriteiten waren afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich terecht had gebaseerd op een deskundigenadvies van Bureau Documenten, dat concludeerde dat de overgelegde documenten niet authentiek waren. Eiser had tijdens de zitting zijn beroep op een specifieke werkinstructie ingetrokken en de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen aanvullend onderzoek hoefde te doen, gezien de contra-indicaties. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/9280

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Yilderim).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 november 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] (referente) en T. Belay, tolk. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 27 juni 2016 heeft referente, de gestelde moeder van eiser, namens hem een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis.
2. Bij primair besluit van 12 juni 2017 is deze aanvraag afgewezen omdat de identiteit van eiser en de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente niet aannemelijk is gemaakt. Eiser heeft geen enkel identificerend document overgelegd en referent heeft wisselende geboortedata voor eiser opgegeven. Er is sprake van het toerekenbaar ontbreken van identificerende documenten. De identiteit van eiser is evenmin op een andere wijze aannemelijk gemaakt. De overgelegde kerkelijke doopakte kan niet worden geaccepteerd omdat deze niet door de Eritrese autoriteiten is afgegeven en deze fraudegevoelig is. Voorts is geen correcte toestemmingsverklaring van de vader van eiser overgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op verzoek van eiser heeft eiser niet tijdens een hoorzitting maar bij brief van 31 oktober 2018 de schriftelijke vragen van verweerder beantwoord.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser met de bij brief van 29 juni 2018 overgelegde originele kerkelijke doopakte van 21 juni 2005 en originele kerkelijke huwelijksakte niet zijn identiteit en familierechtelijke relatie aannemelijk heeft gemaakt. Deze stukken zijn immers geen officiële door de autoriteiten van Eritrea afgegeven documenten. Verweerder heeft tevens verwezen naar de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 4 juli 2018. Ten aanzien van de overgelegde doopakte heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat dit document niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven door de in het document genoemde kerk. Ten aanzien van de kerkelijke huwelijksakte is geconcludeerd dat het document hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven door de in het document genoemde kerk. De conclusie blijft dus gehandhaafd dat niet kan worden vastgesteld wie eiser is en wie zijn ouders zijn. Aan de beoordeling van de toestemmingsverklaring wordt derhalve niet toegekomen, aldus verweerder.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser het beroep op Werkinstructie 2014/9 ingetrokken, zodat dit onderdeel van de beroepsgronden geen bespreking meer behoeft.
6. Volgens paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 dient de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zijn gestelde identiteit en familierelatie met de referent aannemelijk te maken. De vreemdeling dient dit te doen door met een grensoverschrijdings- of een ander officieel document zijn identiteit aan te tonen. Daarnaast dient de vreemdeling met documenten de familierechtelijke relatie tussen hem en de referent te onderbouwen.
Sinds november 2017 hanteert verweerder een nieuwe vaste gedragslijn voor het beoordelen van nareiszaken [1] . Deze houdt - kort weergegeven - in dat verweerder naast officiële identificerende bewijsmiddelen, ook andere documenten bij zijn beoordeling betrekt. Indien deze bewijsmiddelen substantieel bewijs leveren voor de identiteit van de vreemdeling en/of zijn familieband met referent, kunnen deze stukken aanleiding vormen voor verweerder om aanvullend onderzoek te doen. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft, onder meer in zijn uitspraak van 16 mei 2018 [2] , geoordeeld dat deze gedragslijn in overeenstemming is met artikel 11, tweede lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] .
7. Ter zitting heeft gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard dat hij ten aanzien van beide kerkelijke stukken, de doopakte en de kerkelijke huwelijksakte, de conclusies van het onderzoek van Bureau Documenten betwist. Waarom de opmaak en afgifte afwijkt, is onvoldoende gemotiveerd. Eiser verzoekt de rechtbank zelf kennis te nemen van de stukken die ten grondslag liggen aan de verklaring van onderzoek van 4 juli 2018. Eiser stelt onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem [4] , dat geen contra-expert beschikbaar is die zowel technisch als tactisch onderzoek kan doen naar Eritrese documenten.
8. De rechtbank stelt voorop dat het rapport van Bureau Documenten, waarop verweerder zich baseert, een verklaring van onderzoek inhoudt. Dit moet op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling als deskundigenadvies aan verweerder worden aangemerkt ten behoeve van de uitvoering van diens bevoegdheden. Verweerder mag in beginsel van dat deskundigenadvies uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet verweerder zich er wel van vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de uitkomst van het advies slechts met succes worden bestreden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het rapport van Bureau Documenten
aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Uit het bestreden besluit volgt in voldoende mate dat verweerder in dit kader aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Daarnaast levert dat wat eiser heeft aangevoerd geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan het deskundigenadvies op. Anders dan eiser in beroep heeft betoogd, kan uit de publicatie van Günter Schröder van mei 2017 [5] onder de punten 125 tot en met 128 niet de conclusie worden getrokken dat een oordeel over de echtheid van de overgelegde doopakte en huwelijksakte alleen mogelijk is indien Bureau Documenten beschikt over vergelijkingsmateriaal van de in de akten genoemde kerk. In de publicatie is immers vermeld dat, hoewel kerkelijke doopaktes en huwelijksaktes per lokale kerk op details kunnen afwijken, er over het algemeen gebruik wordt gemaakt van een gestandaardiseerd model. Gelet op de deskundigheid van Bureau Documenten moet ervan uit worden gegaan dat Bureau Documenten kan beoordelen of het referentiemateriaal, dat voor de beoordeling van de echtheid van een kerkelijke doopakte en huwelijksakte uit Eritrea wordt gebruikt, daarvoor geschikt is. Eiser heeft met het beroep op de publicatie van Schröder het rapport van Bureau Documenten onvoldoende gemotiveerd betwist.
10. Naar het oordeel van de rechtbank faalt ook het beroep van eiser op bovengenoemde uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 21 december 2018, omdat geen sprake is van een vergelijkbare situatie. Anders dan in die uitspraak, heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd dat hij sinds de bekendmaking van de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op 4 juli 2018 een poging heeft ondernomen om een contra-expert te vinden. De rechtbank wijst daarom het verzoek van eiser af om zelf kennis te nemen van de onderliggende stukken.
11. Verweerder heeft gelet op de conclusies van Bureau Documenten dus mogen tegenwerpen dat sprake is van een contra-indicatie. Reeds hierom heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om nader DNA-onderzoek te doen of om eiser een identificerend gehoor aan te bieden. Het ter zitting gedane beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019 [6] kan vanwege deze contra-indicatie niet slagen.
De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat ter zitting ook is erkend dat de doopdatum op de doopakte met pen is gewijzigd en dat referente geen afdoende verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij ten aanzien van eiser verschillende geboortedata heeft genoemd. Tot slot heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de kerkelijke huwelijksakte niets zegt over de identiteit van eiser, dan wel de (gestelde) familierechtelijke relatie tussen eiser en referente.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Brief van 23 november 2017 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staten Generaal (Kamerstukken II 2017/18, 19637, nr. 2354)
3.Richtlijn 2003/86/EG
4.Uitspraak van 21 december 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:11370
5.Marriage, vital events registration & issuance of civil status documents in Eritrea
6.ECLI:EU:2019:192