ECLI:NL:RBDHA:2019:10437
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Italië
Op 3 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekers om een voorlopige voorziening in het kader van hun asielprocedure. Verzoekers, een gezin met een minderjarig kind, hebben bezwaar gemaakt tegen hun geplande overdracht aan Italië, die op 4 oktober 2019 zou plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat het bezwaar tegen de feitelijke overdracht geen redelijke kans van slagen had.
De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen wanneer onverwijlde spoed dat vereist. Gezien de geplande overdracht op korte termijn, was er sprake van onverwijlde spoed. Verzoekers stelden dat hun minderjarige kind kwetsbaar is en dat Italië aanvullende garanties moet bieden voor de opvang van kwetsbare asielzoekers. Ze verwezen naar recente jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die interim measures heeft getroffen in vergelijkbare zaken.
Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voerde echter aan dat er geen relevante wijziging in de omstandigheden was opgetreden sinds de eerdere besluiten van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de omstandigheden in hun geval gelijk waren aan die in de zaken waar het EHRM interim measures had getroffen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.