ECLI:NL:RBDHA:2019:10322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
7721597 RL EXPL 19-9974
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake achterstallig salaris en buitengerechtelijke incassokosten

In deze zaak heeft de Stichting Dreamfactory, als eisende partij, een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet heeft gereageerd op de dagvaarding, waardoor verstek is verleend. De eisende partij heeft aanspraak gemaakt op achterstallig salaris en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet onrechtmatig of ongegrond is. De kantonrechter heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat deze onvoldoende was geconcretiseerd en onderbouwd. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van het achterstallige salaris, vakantietoeslag, en de proceskosten. De kantonrechter heeft ook bepaald dat de gedaagde partij de kosten van het geding moet vergoeden, inclusief de vergoeding voor de gemachtigde van de eisende partij. Het vonnis is uitgesproken op 29 mei 2019 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Grosse afgegeven aan mr. K.S. Loilargosain op

Rechtbank Den Haag

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Rolnummer: 7721597 RL EXPL 19-9974

Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

[eiser]

tegen

Stichting Dreamfactory

Het procesverloop

Eisende partij heeft gevorderd zoals beschreven in de dagvaarding, waarvan een gewaarmerkt afschrift aan dit vonnis is gehecht en waarnaar wordt verwezen voor wat betreft de namen en woonplaatsen van partijen en de namen van de gemachtigde(n). Gedaagde partij is daarop niet verschenen en heeft ook anderszins niet gereageerd. De voorgeschreven termijnen en formaliteiten zijn in acht genomen. Tegen gedaagde partij is daarom verstek verleend.

Beoordeling van het geschil

De vordering komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze bij verstek wordt toegewezen als hierna te vermelden. Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.
De door eisende partij gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten zal als onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd worden afgewezen. Gedaagde partij zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van eisende partij. Eisende partij heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisende partijen met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van de eisende partij. Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt de gedaagde partij slechts veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het – hierna in het dictum vast te stellen – salaris van de gemachtigde. Deze vergoeding voor het salaris moet door de gemachtigde worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

Beslissing

De kantonrechter,
1. veroordeelt gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting aan de eisende partij te betalen een netto bedrag van € 8.960,51 ten titel van achterstallige netto salaris over de periode vanaf 1 augustus 2017 tot en met 31 maart 2018, zulks vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW alsook vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, steeds vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarop het salaris betrekking heeft;
2. veroordeelt gedaagde partij om tegen bewijs van kwijting aan de eisende partij te betalen het netto equivalent van een bruto bedrag van € 1.594,16 ten titel van vakantietoeslag, zulks vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% alsmede vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 1 juli 2018;
3. veroordeelt gedaagde partij in de kosten van het geding, tot hiertoe aan de zijde van de eisende partij vastgesteld op € 386,79, waaronder € 300,00 als vergoeding voor de gemachtigde van de eisende partij;
4. veroordeelt gedaagde partij tot betaling van 100,00 aan nasalaris, voor zover eisende partij daadwerkelijk nakosten zal maken, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Derijks, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2019.
de griffier, de kantonrechter,