ECLI:NL:RBDHA:2019:10320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
09-997145-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak faillissementsfraude en voorwaardelijke gevangenisstraf voor niet afdragen loonheffingen en bezit nepvuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van faillissementsfraude en andere strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de beschuldigingen van faillissementsfraude, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de ten laste gelegde gedragingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel hij formeel aandeelhouder was, in de periode van de ten laste gelegde feiten niet meer de feitelijke leiding had over de betrokken rechtspersonen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet betrokken was bij de besluitvorming en dat hij afstand had genomen van zijn rol als leidinggevende.

Daarnaast werd de verdachte wel schuldig bevonden aan het niet afdragen van loonheffingen en het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank benadrukte dat de verdachte gedurende enkele maanden opzettelijk de voor zijn bedrijf verschuldigde loonheffingen niet had betaald, wat leidde tot een belastingnadeel van € 33.095,-. De rechtbank oordeelde dat deze gedragingen niet alleen slordig waren, maar ook een schending van het vertrouwen in het belastingstelsel.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/997145-14
Datum uitspraak: 30 september 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 oktober 2017 (
regiezitting) en ter terechtzitting van 2, 3 en 4 september 2019 (
inhoudelijk) en is gesloten ter terechtzitting van 23 september 2019.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Achahbar en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R.A. Kaarls naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage I bij dit vonnis en maakt daarvan deel uit.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In de kern wordt de verdachte onder de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 - in verschillende varianten - verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan, dan wel dat hij als medepleger betrokken is geweest bij, faillissementsfraude in de vorm van:
- bedrieglijke bankbreuk, door - kort gezegd - goederen aan de boedel te onttrekken en/of geen deugdelijke administratie te voeren en/of over te dragen
(feit 1, feit 2, 1e cumulatief/alternatief, feit 3 en feit 5);
  • het niet voldoen aan de inlichtingenplicht (feit 2, 2e cumulatief/alternatief);
  • het niet afdragen van loonheffingen (feit 4).
Daarnaast wordt de verdachte (onder feit 6) het bezit van een verboden wapen verweten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Op haar specifieke standpunten zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5. Ten aanzien van feit 6 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op de specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.4
De overwegingen van de rechtbank [1]
3.4.1
Inleiding met betrekking tot de feiten 1 en 2
De rechtbank zal eerst de organisatiestructuur van de rechtspersonen en de positie en de rol van de verdachten in de loop van de tijd hierin vaststellen. Aan de hand van deze uitgangspunten met betrekking tot de organisatie, de positie en de rol van de verdachten, zal de rechtbank vervolgens de tenlastegelegde feiten beoordelen.
De organisatiestructuur en de positie van de verdachten
De rechtbank gaat uit van de volgende door partijen niet weersproken feiten, zoals deze grotendeels uit gegevens van de Kamer van Koophandel (KvK) volgen. [2]
Schildersbedrijf [bedrijf 5] . ( [KvK-nummer 1] ) [3]
  • Schildersbedrijf [bedrijf 5] . (hierna: [bedrijf 5] ) is opgericht op 30 oktober 1981 en met ingang van 8 februari 2011 in staat van faillissement verklaard.
  • Van 1 januari 1988 tot 16 oktober 2006 was de verdachte [verdachte] (hierna ook: [verdachte] ) directeur/bestuurder.
  • De verdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) was van 16 oktober 2006 tot 1 juli 2010 commercieel directeur/bestuurder. De verdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) was vanaf 16 oktober 2006 directeur/bestuurder.
  • De bevoegdheid van de directeur was telkens: alleen/zelfstandig bevoegd.
  • Van 18 september 1996 tot 16 november 2009 was [bedrijf 1] B.V. ( [KvK-nummer 2] ) enig aandeelhouder.
  • Van 16 november 2009 tot 11 maart 2010 was [bedrijf 6] . ( [KvK-nummer 3] ) enig aandeelhouder.
  • Vanaf laatstgenoemde datum zijn [bedrijf 6] (138 aandelen) en de verdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) (2 aandelen) aandeelhouder.
  • Als handelsnamen zijn onder meer vastgelegd Schildersbedrijf [bedrijf 5] . , [bedrijf 5] en [bedrijf 5] .
  • De vestigingsadressen waren achtereenvolgens [adres 2] (vanaf 1 september 1992), [adres 3] (vanaf 14 mei 1998), [adres 4] (vanaf 18 augustus 2010) en [adres 5] (vanaf 20 januari 2011).
[bedrijf 1] B.V. ( [KvK-nummer 2] ) [4]
  • [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) is opgericht op 27 december 1984.
  • [verdachte] is vanaf 27 december 1984 directeur/bestuurder.
  • [bedrijf 6] . ( [KvK-nummer 3] ) is vanaf 1 januari 1996 (met uitzondering van 22 februari 2001 tot 17 december 2001) enig aandeelhouder.
[bedrijf 5] ) [5]
  • Deze rechtspersoon is onder statutaire- en handelsnaam [bedrijf 5] opgericht op 19 december 1986. Per 12 juli 2010 is de handelsnaam [bedrijf 5] (hierna: [bedrijf 5] )
  • [bedrijf 6] was vanaf 1 januari 1996 tot 1 juli 2010 directeur/bestuurder.
  • [medeverdachte 1] was van 1 juli 2010 tot 20 januari 2014 directeur/bestuurder.
  • De bevoegdheid van de directeur was telkens: alleen/zelfstandig bevoegd.
  • [bedrijf 1] is vanaf 28 december 1995 tot 28 september 2010 enig aandeelhouder.
  • Vanaf laatstgenoemd datum zijn [bedrijf 6] (25%) en [bedrijf 2] (75%) aandeelhouder.
  • Het vestigingsadres was vanaf 14 mei 1998 [adres 3] .
Faillissement van [bedrijf 5] en [bedrijf 1] en aangifte curator
[bedrijf 5] is bij vonnis van de rechtbank Den Haag op 8 februari 2011 in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft [curator 1] benoemd tot curator. [6] [bedrijf 1] is eveneens bij vonnis van de rechtbank Den Haag op 8 februari 2011 in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft [curator 2] benoemd tot curator. [7]
De rol van de verdachten in [bedrijf 5] tot eind 2009
Wat betreft de werkzaamheden en de rol van de verdachten in [bedrijf 5] stelt de rechtbank - op grond van hun verklaringen en de bevindingen van het onderzoek - het volgende vast. [8]
[bedrijf 5] was vanaf het begin een schildersbedrijf van [verdachte] . Tot 16 oktober 2006 was hij directeur/bestuurder en tot aan het faillissement was hij (indirect) aandeelhouder van [bedrijf 5] . Vanaf 16 oktober 2006 zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op verzoek van [verdachte] directeur/bestuurder van [bedrijf 5] geworden. Aan hun werkzaamheden voor [bedrijf 5] veranderde echter niets en zij bemoeiden zich niet met het beleid van [bedrijf 5] . [verdachte] bepaalde dat. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hadden geen zeggenschap in de financiële beslissingen en deden niets in de administratie. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren de mensen van de werkvloer. Zij hielden zich bezig met de acquisitie: zij haalden opdrachten binnen, hielden contact met de klanten, en stuurden daarnaast personeel aan. Zij regelden alles met aannemers en personeel en maakten calculaties voor projecten. [medeverdachte 2] was algemeen directeur, [medeverdachte 1] was commercieel directeur. Zij konden beslissen over kleinere uitgaven, maar voor grotere uitgaven gingen ze naar [verdachte] en [boekhouder] . [boekhouder] was de boekhouder van [bedrijf 5] en was in dienst bij [bedrijf 1] . Zijn leidinggevende was [verdachte] . Alleen [verdachte] bepaalde wat [boekhouder] moest doen. [boekhouder] deed de administratie, waaronder de loonadministratie, en alle betalingen na overleg met [verdachte] , en maakte de facturen op met de informatie die hij kreeg van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [boekhouder] onderhield ook de contacten met de Belastingdienst, stond daar als contactpersoon te boek, en verzorgde de aangiften en dergelijke.
3.4.2
De verdere beoordeling van de tenlastelegging
Voor de verdere beoordeling van feit 1 heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op de volgende stukken.
Aangifte faillissementsfraude
De heer [curator 3] heeft op 2 juni 2014 als gemachtigd curator aangifte gedaan van faillissementsfraude met betrekking tot de faillissementen van [bedrijf 5] en [bedrijf 1] . De aangifte is gericht tegen [verdachte] (als feitelijk leidinggever van [bedrijf 5] en bestuurder van [bedrijf 1] ), [medeverdachte 2] (als bestuurder van [bedrijf 5] ) en [medeverdachte 1] (ook als bestuurder van [bedrijf 5] ). In de aangifte verwijst [curator 3] naar gesprekken die zijn gevoerd met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en hun advocaat en naar correspondentie met [medeverdachte 3] . Ook volgt uit de aangifte dat de curator kort na het faillissement van [bedrijf 5] contact heeft gehad met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] op het adres van [bedrijf 5] in [adres 5] . [medeverdachte 3] voerde tijdens dat gesprek daar het woord. Enkele dagen later vond een vervolggesprek plaats aan de [adres 3] , het adres van [bedrijf 5] . De curator werd hier weer door [medeverdachte 3] te woord gestaan. De heer [accountant] , een voormalig accountant, is ingeschakeld als deskundige om voor de curator de administratie van [bedrijf 5] te beoordelen. [accountant] heeft [medeverdachte 3] benaderd met het verzoek de administratie beschikbaar te stellen. De administratie is uiteindelijk op professionele wijze beschikbaar gesteld door “de [medeverdachte 3] Groep”, aldus [curator 3] . De conclusie van [accountant] ten aanzien van de administratie van [bedrijf 5] is dat
“…deze administratie van failliet ondeugdelijk is en mitsdien onbetrouwbaar (…)”.
Als oorzaken voor het faillissement heeft [curator 3] genoemd dat [bedrijf 5] per 24 mei 2010 de activiteiten van [bedrijf 5] overnam, zonder daar voor te betalen. Het personeel bleef achter in [bedrijf 5] en werd vervolgens door [bedrijf 5] ingeleend, waarvoor structureel te weinig werd betaald. [bedrijf 5] betaalde de netto lonen uit en verrekende dit in rekening-courant met [bedrijf 5] . Dit gold eveneens voor de aan [bedrijf 5] gezonden rekeningen van verf- en glasleveranciers. Deze werden namelijk wel voldaan om [bedrijf 5] draaiende te houden, dit alles vooral ten koste van de Belastingdienst. De schuld aan de Belastingdienst is door deze handelwijze in ongeveer acht maanden tijd met ruim € 427.000,00 toegenomen. In feite is [bedrijf 5] door de overheveling van de activiteiten naar [bedrijf 5] in combinatie met de inleenconstructie van het personeel compleet “leeggezogen”, aldus [curator 3] . [9]
[curator 3] is als getuige door de FIOD gehoord. Hij heeft bij die gelegenheid verklaard dat volgens hem de oorzaak van het faillissement was dat [bedrijf 5] , door het uitlenen van personeel voor te weinig geld, het op een gegeven moment niet meer kon trekken, waardoor de schulden bij de Belastingdienst en het pensioenfonds opliepen. Er waren al verliezen vanaf 2009 en toen zou er eigenlijk opgetreden moeten worden. De uiteindelijke uitleenconstructie is volgens hem funest geweest. Uit het onderzoek van [accountant] is gebleken dat vrijwel alleen de schulden aan de Belastingdienst zijn opgelopen. Naar zijn oordeel werden de activiteiten overgeheveld naar [bedrijf 5] zonder dat daar een vergoeding tegenover stond. Daarnaast werd het personeel voor een te lage vergoeding uitgeleend aan [bedrijf 5] waardoor de schulden van [bedrijf 5] opliepen, met name aan de Belastingdienst. [curator 3] heeft verder verklaard dat uit het onderzoek van [accountant] bleek dat [bedrijf 5] factureerde en dat daar het geld binnen kwam. Alleen de nettolonen betaalde [bedrijf 5] uit en verrekende dit in rekening-courant met [bedrijf 5] . Omdat de omzet achterbleef in [bedrijf 5] had [bedrijf 5] geen c.q. onvoldoende financiën om de Belastingdienst te betalen. [bedrijf 5] betaalde wel de leveranciers van [bedrijf 5] , echter alleen de noodzakelijke (zoals de verf) om het bedrijf draaiende te houden. [10]
[accountant] is ook gehoord als getuige. Hij heeft onder meer verklaard dat na 24 mei 2010 geen sprake meer was van uitgaande facturen, maar uitsluitend van verrekeningen in rekening-courant met [bedrijf 5] . De geldstromen na 24 mei 2010 waren zeer beperkt. Bijna € 900.000,00 aan crediteuren van [bedrijf 5] werden in het jaar 2010 als betaald geboekt bij [bedrijf 5] , maar zijn blijkens de administratie voldaan door [bedrijf 5] . Tenslotte werden de loonverplichtingen niet geboekt. Resumerend kan volgens [accountant] worden gesteld dat rechten en verplichtingen van [bedrijf 5] onvoldoende duidelijk zijn c.q. niet op juistheid beoordeeld kunnen worden. De administratie van [bedrijf 5] is op 19 april 2011 op voldoende wijze beschikbaar gesteld. De aan hem verstrekte digitale administratie was compleet en goed toegankelijk. De loonadministratie werd volgens hem op acceptabele wijze gevoerd. Op basis daarvan werden de lonen uitbetaald door [bedrijf 5] . [bedrijf 5] stelde hiervoor de middelen beschikbaar en deze werden geboekt in rekening-courant. Resumerend kan volgens [accountant] worden gesteld dat uitsluitend de netto lonen werden geboekt en de verdere loonkosten en de verplichtingen hieruit voortvloeiend niet werden vastgelegd.
[accountant] heeft verder verklaard dat de rekening inkoop glas werd gebruikt als omzetrekening voor de door [bedrijf 5] verschuldigde loonkosten. Dit is uiteraard ongebruikelijk, maar leidde administratief niet tot onjuiste uitkomsten omdat de omzet op deze rekening werd gecrediteerd. Op deze wijze werd in de primaire uitkomst van de administratie (saldibalans) deze opbrengst niet als omzet gerubriceerd. [11]
Onderzoek FIOD Belastingdienst
De FIOD Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar de administratie, de rekeningen en de aangiften loonheffing van [bedrijf 5] en [bedrijf 5] . Hieruit volgt dat [bedrijf 5] de netto lonen heeft uitbetaald en dat [bedrijf 5] hiervoor de bedragen vanaf 7 juli 2010 heeft gestort op de rekening van [bedrijf 5] . Verder volgt uit het onderzoek dat na 23 april 2010 de salarissen alleen nog op te maken zijn uit de grootboekrekening van [bedrijf 5] en alleen boekingen ter zake de betaling van netto lonen zijn verwerkt. Van de te betalen loonbelasting/loonheffing zijn na 23 april 2010 geen boekingen meer aangetroffen en is met betrekking tot de ingehouden loonheffing niets verwerkt in de grootboekadministratie van [bedrijf 5] . Uit onderzoek naar de aangiften loonheffing van [bedrijf 5] is gebleken dat [bedrijf 5] vanaf periode 13 van het jaar 2009 tot en met periode 1 van 2011 wel aangiften loonbelasting heeft ingediend, maar de daarop aangegeven en af te dragen loonheffing niet heeft afgedragen aan de Belastingdienst. [12]
De ontwikkeling van [bedrijf 5] en de rol van de verdachten in [bedrijf 5] vanaf eind 2009
Om vast te kunnen stellen of de verdachten - en zo ja, wie en in welke hoedanigheid - zich schuldig hebben gemaakt aan faillissementsfraude, zal de rechtbank allereerst de ontwikkeling van [bedrijf 5] en de rol van de verdachten in [bedrijf 5] vanaf eind 2009 vaststellen.
De rechtbank stelt - op grond van de verklaringen van de verdachten en de bevindingen van het onderzoek - het volgende vast. [13]
Over 2008 maakte [bedrijf 5] nog winst. De begroting van 2009 ging niet uit van verlies. In de loop van 2009 kwamen echter signalen binnen dat het werk minder werd en dat er verlies zou worden gemaakt. In 2009 was er minder werk, mede door de crisis. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] kregen minder opdrachten. [verdachte] en [boekhouder] merkten ook dat de werkzaamheden van [bedrijf 5] minder werden. [verdachte] heeft verklaard dat hij daarom zijn rechtspersonen wilde herstructureren en kosten wilde besparen. Dit wordt bevestigd door [boekhouder] . [verdachte] heeft toen een herstructurering in gang gezet binnen zijn rechtspersonen. Hij moest zijn twee dochters ontslaan en wilde ook [boekhouder] en een andere werknemer, [werknemer 1] , ontslaan. [boekhouder] moest dan [werknemer 1] vervangen bij [bedrijf 3] , waarvoor [boekhouder] ook al werkzaamheden deed. Op die manier zou binnen [bedrijf 5] een fors bedrag bespaard worden. [verdachte] had daarnaast met zijn vastgoedbedrijf [bedrijf 3] op 30 juni 2009 een deal gesloten met de [gemeente] voor het bouwen van 28 woningen. Het geld dat daarmee binnen zou komen, kon hij ook gebruiken om het verlies op te vangen. Verder speelde mee dat [verdachte] met pensioen wilde gaan. Hij wilde [bedrijf 5] als een gezond bedrijf voor een goede prijs verkopen. Hij heeft [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een aanbod gedaan om [bedrijf 5] te kopen, maar zij wilden de door [verdachte] voorgestelde prijs tegen de achtergrond van de minder wordende resultaten in 2009 niet betalen.
[verdachte] kreeg ook in de loop van 2009 in toenemende mate het idee dat hij minder te maken had met de werkelijke uitvoering van [bedrijf 5] . [verdachte] heeft toen [medeverdachte 3] benaderd voor advies. Eind 2009 werd duidelijk dat het verlies aan omzet fors was. Begin 2010 waren de cijfers van 2009 bekend en bleek het te gaan om een verlies van bijna 200.000 euro. Er is ergens in die periode eind 2009/begin 2010 een bijeenkomst geweest in Moordrecht waarbij [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aanwezig waren. [medeverdachte 3] was daar aanwezig als adviseur. De rechtbank stelt vast dat van die bijeenkomst geen verslag is gemaakt. Verdachten hebben voor zover zij nog herinnering hebben over wat daar besproken is, daar geen eenduidig beeld van. Wel is komen vast te staan dat in die periode [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wilden dat de naam van [verdachte] bij [bedrijf 5] niet meer zichtbaar zou zijn bij de KvK. Zij ondervonden daarvan hinder, omdat sommige klanten niet met [bedrijf 5] in zee wilden gaan, vanwege [verdachte] . Om die reden heeft op 11 maart 2010 [verdachte] (als directeur van [bedrijf 1] ) 2 van de 140 aandelen van [bedrijf 5] overgedragen aan [medeverdachte 3] .
Ook kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 2] in april 2010 contact heeft gezocht met [medeverdachte 3] . Afgesproken is dat [medeverdachte 3] de cijfers van [bedrijf 5] zou gaan bekijken en adviseren over hoe het bedrijf weer beter kon gaan draaien. Om meer werk te krijgen, wilden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verder totaalonderhoud in plaats van alleen schilderwerk aanbieden. Dit was ook op advies van [medeverdachte 3] . [verdachte] wilde dit niet. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben dit toen samen met [medeverdachte 3] in gang gezet. Dit is [bedrijf 5] geworden. [verdachte] is daarbij niet betrokken. [verdachte] heeft verklaard dat hij vanaf dat moment een stap terug heeft gezet en het schildersbedrijf heeft overgelaten aan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Hij wilde nog wel het huurcontract behouden, waar hij dan nog geld uit zou krijgen.
Vanaf april 2010 nam de rol van [medeverdachte 3] toe. Dit volgt niet alleen uit de verklaringen van de verdachten, maar ook uit overige bevindingen waarvan stukken in het dossier zitten. Op 23 augustus 2010 heeft [medeverdachte 3] via [medeverdachte 3] [bedrijf 4] een factuur gestuurd aan [bedrijf 5] waarin de voor [bedrijf 5] verrichte werkzaamheden werden gefactureerd. De werkzaamheden zijn gedateerd op elf dagen, waarbij de eerste dag 20 april is en de laatste dag 30 juli. Na de bespreking in Moordrecht en zijn eerste werkzaamheden voor [bedrijf 5] was [medeverdachte 3] op de hoogte van de stand van zaken van [bedrijf 5] . [medeverdachte 3] kon inloggen onder zijn eigen naam en uit het onderzoek van de FIOD Belastingdienst volgt dat onder de naam van [medeverdachte 3] bedragen zijn geboekt als creditering op de rekening 7010 inkoop glas. Volgens [werknemer 2] (hierna: [werknemer 2] ) was [medeverdachte 3] ineens op het kantoor en ging hij zich steeds meer bemoeien met de bedrijfsvoering. Zij was werkzaam als receptioniste/telefoniste bij [bedrijf 1] en verrichte onder toezicht van [boekhouder] ook administratieve werkzaamheden voor [bedrijf 5] . Zij heeft verklaard dat [bedrijf 5] eigenlijk de opvolger is van [bedrijf 5] , feitelijk al vanaf mei 2010. Zij werkte onder toezicht en begeleiding van [medeverdachte 3] . In grote lijnen nam zij de werkzaamheden van [boekhouder] over, met uitzondering van alle belasting gerelateerde zaken en het opmaken van de jaarstukken. Dat werd gedaan door [medeverdachte 3] . In de periode mei 2010 werd gefactureerd op naam van [bedrijf 5] , terwijl de inkoopfacturen nog op naam van [bedrijf 5] binnenkwamen. Deze inkoopfacturen zijn ook weleens betaald door [bedrijf 5] en het personeel bleef in dienst bij [bedrijf 5] . Volgens [werknemer 2] is door [boekhouder] of [medeverdachte 3] op een gegeven moment aangegeven dat er gefactureerd moest worden op [bedrijf 5] . Verder heeft zij verklaard dat het haar opviel dat crediteuren werden betaald die later voor [bedrijf 5] nog van belang zouden kunnen zijn, terwijl de belasting niet werd betaald. Ook heeft zij gezien dat kosten ten laste van [bedrijf 5] werden gebracht, terwijl de revenuen ten goede moesten komen van [bedrijf 5] . Het idee om het personeel van [bedrijf 5] door [bedrijf 5] te laten inlenen kwam volgens [medeverdachte 1] van [medeverdachte 3] . Daarnaast volgt uit het dossier dat [medeverdachte 3] in augustus 2010 bij de bank is geweest waarbij het kredietplafond van [bedrijf 5] is verlaagd. In december 2010 is [medeverdachte 3] wederom, nu samen met [medeverdachte 1] , bij de bank geweest. Van deze bespreking is wel een verslag in het dossier aanwezig. Bovendien en niet onbelangrijk is gebleken dat vanaf 28 september 2010 [medeverdachte 3] indirect als
ultimate benificial ownerof ‘economisch eigenaar’ van [bedrijf 2] voor 75% aandeelhouder van [bedrijf 5] is geworden. Tenslotte is kort voor het faillissement van [bedrijf 5] het vestigingsadres gewijzigd naar een pand in [adres 5] . Volgens [medeverdachte 2] was dat een idee van [medeverdachte 3] . Na het faillissement van [bedrijf 5] heeft zowel de curator als [accountant] contact met [medeverdachte 3] en levert hij de administratie aan.
Met de toenemende rol van [medeverdachte 3] en de afnemende rol van [verdachte] , werd de rol van [boekhouder] ook steeds minder. Hij heeft geen administratie werkzaamheden verricht in [bedrijf 5] , dat deed [werknemer 2] op aanwijzing van [medeverdachte 3] . In mei 2010 kreeg [boekhouder] het idee dat er bij [bedrijf 5] een faillissement aan zat te komen. In mei 2010 moest alle omzet in [bedrijf 5] worden geboekt, dat wilde [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] bepaalde wat er ging gebeuren. Er was geen geld meer, maar lonen moesten betaald worden en er stonden rekeningen open. [medeverdachte 3] bepaalde dan hoeveel geld er beschikbaar kwam. Zijn werkzaamheden voor [bedrijf 5] werden simpelweg uitgehold, aldus [boekhouder] . [boekhouder] heeft verklaard dat hij 17 juni 2010 van het pand aan de [adres 3] is weggegaan en is gaan werken op het adres aan de [adres 6] . Vanaf dat moment werkte hij voor [bedrijf 3] en heeft hij de werkzaamheden op het gebied van loonadministratie van [bedrijf 5] afgerond of overgedragen. De overgangsperiode heeft ongeveer tot augustus 2010 geduurd, waarbij hij voor de calculatie van de lonen van de schilders een (halve) dag in de vier weken naar het pand aan de [adres 3] ging. Hij heeft verder verklaard dat de herstructurering niet netjes is verlopen. Vooraf was het plan om alleen zijn kosten daaruit te saneren en de huur te verlagen en van daaruit kon je dan verder bouwen. De opdracht om de belastingen niet te betalen kwam volgens [boekhouder] van [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . Zij wisten er van. [boekhouder] heeft verklaard dat [verdachte] daarover tegen hem zei dat dat de bedoeling was. [verdachte] had de hoop dat hij het later kon betalen.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bleven dezelfde werkzaamheden uitvoeren. Zij bleven het contact onderhouden met de klanten en haalden werk binnen. Zij waren op papier bestuurder (de rechtbank begrijpt: directeur), zo heeft [werknemer 2] ook verklaard. Vanaf 1 juli 2010 was [medeverdachte 1] officieel op papier directeur van [bedrijf 5] . Vanaf het moment in april/mei 2010 dat is besloten dat zij totaalonderhoud gingen aanbieden werkten zij niet meer samen met [verdachte] , maar met [medeverdachte 3] .
Overzicht van relevante gebeurtenissen in de periode 2008 - februari 2011
Op basis van al het voorgaande komt de rechtbank tot het volgende globale overzicht.
2008[bedrijf 5] behaalt een positief resultaat.
2009De omzet en de werkzaamheden van [bedrijf 5] namen af door de crisis.
[medeverdachte 2]en
[medeverdachte 1]kregen moeilijker opdrachten tot werk.
[verdachte]en
[boekhouder]merkten dit ook.
30 juni 2009Deal tussen [bedrijf 3] (vastgoedbedrijf van
[verdachte]) en [gemeente] om 28 woningen te bouwen.
2009[verdachte]wilde met pensioen. Vanwege de slechte resultaten moest er worden bezuinigd en moest er binnen zijn rechtspersonen/bedrijven worden geherstructureerd.
[verdachte]heeft met
[medeverdachte 2]en
[medeverdachte 1]gesproken over een verkoop van [bedrijf 5] aan hen. Zij wilden echter niet aan de voorgestelde verkoopprijs voldoen.
Begin 2010Bijeenkomst in Moordrecht.
[verdachte],
[medeverdachte 2],
[medeverdachte 1]en
[medeverdachte 3]zijn aanwezig. De jaarcijfers van 2009 zijn bekend en zijn slechter dan verwacht.
Door [bedrijf 5] wordt vanaf de periode 13-2009 geen loonbelasting meer betaald.
11 maart 2010Aandelenoverdracht. [bedrijf 1] draagt 2 van de 140 aandelen over aan
[medeverdachte 3].
April 2010[medeverdachte 2]neemt contact op met
[medeverdachte 3].
[medeverdachte 2]maakt zich zorgen over de levensvatbaarheid van [bedrijf 5] . Het idee ontstaat om totaalonderhoud te gaan doen in plaats van alleen schilderwerkzaamheden.
Vanaf april 2010Meer bemoeienis van
[medeverdachte 3].
[verdachte]en
[boekhouder]trekken zich terug.
1 juli 2010[medeverdachte 1] wordt bestuurder van [bedrijf 5] en is geen bestuurder meer van [bedrijf 5]
12 juli 2010De handelsnaam [bedrijf 5] vervangt [bedrijf 7] .
25 augustus 2010Eerste gesprek tussen
[medeverdachte 3]en de Rabobank. De aanleiding was de wijziging in structuur en activiteiten bij het schildersbedrijf.
1 september 2010De handelsnaam [bedrijf 5] wordt uitgeschreven bij [bedrijf 5]
28 september 2010De aandelen van [bedrijf 5] worden door [bedrijf 1] overgedragen aan [bedrijf 6] (25%) en [bedrijf 2] (75%). De
ultimate benificial owner(
ubo) of de ‘economisch eigenaar’ van [bedrijf 2] is
[medeverdachte 3].
8 december 2010[medeverdachte 3](als aandeelhouder) en
[medeverdachte 1](als bestuurder) hebben een afspraak bij de bank. De klant is [bedrijf 5] . Vanuit ANO (pensioen) is een faillissementsaanvraag ingediend voor [bedrijf 5] . Ze (de rechtbank begrijpt [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ) zijn druk bezig met de uitstraling van het bedrijf en merken een positief effect van het vertrek van [verdachte] . Er wordt onderscheid gemaakt tussen schildersbedrijf en totaalonderhoud. Ook [bedrijf 1] wordt genoemd.
8 februari 2011Faillissement [bedrijf 5] en [bedrijf 1] uitgesproken
Na het faillissementDe curator en [accountant] hebben contact met
[medeverdachte 3].
3.4.3
De beoordeling van feit 1
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of door de tenlastegelegde wijze van factureren ‘geldbedragen buiten de boedel zijn gebracht of geprobeerd zijn te brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator zijn gebracht of geprobeerd zijn te brengen’ en of hiermee ‘goederen aan de boedel zijn onttrokken ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’. Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt, zal zij vervolgens moeten vaststellen of deze gedragingen aan [bedrijf 5] kunnen worden toegerekend. Indien de rechtbank ook deze vraag bevestigend beantwoordt, zal zij moeten vaststellen of de verdachte hieraan, al dan niet samen met anderen, feitelijk leiding heeft gegeven.
De ten laste gelegde facturen
In de tenlastelegging staan de volgende facturen:
- een factuur betreffende een vordering van [bedrijf 5] op [debiteur 1] onder [factuurnummer] [14] ;
- een factuur betreffende een vordering van [bedrijf 5] op [debiteur 1] onder [factuurnummer] [15] ;
- een factuur betreffende een vordering van [bedrijf 5] op [debiteur 2] onder [factuurnummer] [16] .
De facturen aan [debiteur 1] dateren beide van 31 mei 2010 en de factuur aan [debiteur 2] . van 30 juni 2010. De facturen betreffen telkens werkzaamheden die zijn verricht in het kader van een opdracht van werk van [debiteur 1] en [debiteur 2] . aan [bedrijf 5] . De facturen aan [debiteur 1] bevatten echter het bankrekeningnummer van [bedrijf 5] en naar dat bankrekeningnummer heeft [debiteur 1] de bedragen 7 respectievelijk 14 juli 2010 ook overgemaakt. De factuur aan [debiteur 2] . bevat het rekeningnummer van [bedrijf 5] en daarop is het bedrag ook betaald. Het bedrag is echter op 31 augustus 2010 overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 5] . [17]
Tussenconclusie
Gelet op de bovengenoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat door de wijze waarop de werkzaamheden op deze drie facturen waren gefactureerd, geld dat voor [bedrijf 5] was bestemd bij [bedrijf 5] is terechtgekomen. De bovengenoemde facturen zijn zodanig opgemaakt dat bij de facturering van de werkzaamheden die werknemers van [bedrijf 5] hebben verricht het bankrekeningnummer van [bedrijf 5] stond vermeld. Niet [bedrijf 5] , maar [bedrijf 5] heeft de betalingen ontvangen. Hiermee is [bedrijf 5] benadeeld. De rechtbank stelt verder vast dat hierbij geen sprake was van een vergissing, nu het, zo hebben [werknemer 2] en [boekhouder] verklaard, lastig was om de sjablonen (waarin onder meer het bankrekeningnummer stond vermeld) van de facturen aan te passen. [18] Bovendien zijn de door [debiteur 1] overgemaakte bedragen niet teruggeboekt, en wordt het door [debiteur 2] . betaalde bedrag juist overgeboekt van de bankrekening van [bedrijf 5] naar de rekening van [bedrijf 5] .
Uit bovenstaande vastgestelde feiten is gebleken dat [bedrijf 5] ten tijde van het opmaken van de tenlastegelegde facturen in zwaar weer zat. Door de betalingen bij [bedrijf 5] in plaats van bij [bedrijf 5] terecht te laten komen, was er een aanmerkelijke kans op een faillissement van [bedrijf 5] en daarmee benadeling van de schuldeisers. Dit is door op deze wijze te factureren bewust aanvaard. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet onder handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’, zoals bedoeld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht, worden verstaan dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat deze geldbedragen ‘buiten de boedel zijn gebracht en uit het zicht van de curator geprobeerd zijn te brengen’ en dat hiermee ‘goederen aan de boedel zijn onttrokken ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers’.
Het factureren van werkzaamheden kan aan de rechtspersoon [bedrijf 5] worden toegerekend. Deze gedragingen passen in de ‘normale bedrijfsvoering’ van [bedrijf 5] en de facturen zijn namens [bedrijf 5] in het kader van een lopende opdracht tot werk opgemaakt door personen die werkzaam waren voor [bedrijf 5] . De gedragingen zijn daarmee verricht ‘in de sfeer van’ die rechtspersonen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of [verdachte] , al dan niet samen met anderen, feitelijke leiding heeft gegeven aan de hierboven genoemde strafbare gedragingen.
Feitelijk leiddinggeven?
De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring vereist is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedragingen van [bedrijf 5] .
Dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode - en in het bijzonder ten tijde van de drie ten laste gelegde facturen - ‘op papier’ slechts aandeelhouder (138/140) was en geen (indirecte) zeggenschap over [bedrijf 5] had en dus niet kan worden aangemerkt als formeel bestuurder, hoeft aan strafrechtelijke aansprakelijkheid als feitelijk leidinggever geenszins in de weg te staan. Relevant is niet zozeer hoe de zaken in een bedrijf ‘juridisch-organisatorisch’ geregeld zijn, maar of een natuurlijke persoon het - al dan niet samen met anderen - ten aanzien van bepaalde activiteiten voor het zeggen had, of in elk geval zwaarwegende invloed had. Het komt aan op de maatschappelijke realiteit: wie treedt feitelijk op als bestuurder? Bij de beoordeling hiervan heeft de rechtbank gelet op het volgende.
Hoewel over [verdachte] wel in algemene bewoordingen wordt verklaard dat hij tot aan het faillissement de baas van [bedrijf 5] was en dat hij de leidinggevende van [bedrijf 5] was, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten in het dossier dat [verdachte] voor wat betreft de ten laste gelegde periode - en in het bijzonder ten tijde van de drie ten laste gelegde facturen - kan worden beschouwd als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 5] . Zoals hiervoor is beschreven, blijkt voldoende uit het dossier dat [verdachte] vanaf maart/april 2010 afstand nam en zijn rol als leidinggevende bij [bedrijf 5] heeft opgegeven en niet werd betrokken bij besluitvorming binnen [bedrijf 5] .
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wilden immers een andere weg inslaan en hebben daarbij [medeverdachte 3] betrokken. Zij hebben gezamenlijk besloten met het bedrijf totaalonderhoud aan te bieden. Om daarvoor ruimte te bieden heeft [verdachte] op verzoek van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] twee aandelen van [bedrijf 5] overgedragen aan [medeverdachte 3] waardoor zijn naam niet meer in beeld kwam bij (potentiële) klanten die de registers van de KvK raadpleegden. Hij en [boekhouder] werden vanaf april 2010 niet betrokken bij het aanbieden van totaalonderhoud. [boekhouder] verdween als boekhouder voor [bedrijf 5] in de periode vanaf mei tot september 2010 naar de achtergrond. In [bedrijf 5] deed hij niets in de administratie. [verdachte] heeft [boekhouder] in die periode uit [bedrijf 5] naar [bedrijf 3] gehaald en heeft [werknemer 2] laten vertrekken naar [bedrijf 5] .
De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] betrokkenheid had bij het overhevelen van omzet of de toedeling van baten van [bedrijf 5] aan [bedrijf 5] . De rechtbank stelt daarentegen juist vast dat [verdachte] toen in de periode vanaf eind 2009 duidelijk werd dat [bedrijf 5] economisch gezien in zwaarder weer terecht kwam, een aantal maatregelen vooral ter beteugeling van de kosten van [bedrijf 5] heeft genomen. De rechtbank ziet in het dossier ook geen aanknopingspunten dat [verdachte] op een andere wijze heeft nagelaten te handelen op een manier waartoe hij redelijkerwijs was gehouden.
Tussenconclusie
De rechtbank zal [verdachte] daarom vrijspreken van het feitelijk leidinggeven aan de ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk door [bedrijf 5] ten aanzien van de drie facturen.
De ten laste gelegde administratieplicht
Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of - kort gezegd - niet is voldaan aan de administratieplicht door de loonverplichting niet in de boekhouding te verwerken, dan wel door de administratie niet zodanig te voeren dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van [bedrijf 5] konden worden gekend en dat dit ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers is gedaan. Indien de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoordt, zal zij vervolgens ook hiervoor moeten vaststellen of deze gedragingen aan [bedrijf 5] kunnen worden toegerekend. Als de rechtbank ook deze vraag bevestigend beantwoordt, zal zij tenslotte moeten vaststellen of de verdachte hieraan, al dan niet samen met anderen, feitelijk leiding heeft gegeven.
Uit hetgeen [accountant] heeft verklaard, volgt dat de administratie van [bedrijf 5] op 19 april 2011 op voldoende wijze beschikbaar is gesteld. Hij heeft verder verklaard dat de aan hem verstrekte digitale administratie compleet en goed toegankelijk was en dat de loonadministratie volgens hem op acceptabele wijze gevoerd werd. [boekhouder] heeft verklaard dat hij de loonadministratie altijd netjes heeft bijgehouden tot aan het moment dat hij weg was bij [bedrijf 5] . Uit het dossier volgt dat loonheffingen wel werden berekend, maar niet werden afgedragen (AMB-007). Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank de loonverplichting voldoende in de boekhouding verwerkt. Er werd wel een loonadministratie gevoerd en hoewel het boeken van loonverplichtingen op de rekening inkoop glas volgens [accountant] wel ongebruikelijk was, leidde dit niet tot onjuiste uitkomsten. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het onvoldoende voeren van de administratie.
Tussenconclusie
De rechtbank zal [verdachte] daarom eveneens vrijspreken van het feitelijk leidinggeven aan de ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk door [bedrijf 5] ten aanzien van de administratieplicht.
Eindconclusie ten aanzien van feit 1
[verdachte] dient van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek van de verdediging
Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om, in geval van een bewezenverklaring van feit 1, het volledige dossier met betrekking tot een andere strafzaak tegen [medeverdachte 3] aan het dossier toe te voegen, behoeft vanwege de algehele vrijspraak geen bespreking meer.
3.4.4
Feit 2
Bij de beoordeling van feit 2 heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden.
Faillissement [bedrijf 1] en de werkzaamheden van [bedrijf 1]
Zoals hiervoor onder 3.4.1 is vastgesteld is [bedrijf 1] bij vonnis van de rechtbank Den Haag op 8 februari 2011 in staat van faillissement verklaard en heeft de rechtbank [curator 2] benoemd tot curator. Het faillissement is uitgesproken op eigen aanvraag. [verdachte] is vanaf de oprichting van [bedrijf 1] altijd directeur geweest en - via [verdachte] Beheer B.V. (hierna: [verdachte] ) - ook enig aandeelhouder. [verdachte] bepaalde het beleid binnen [bedrijf 1] . [bedrijf 1] deed ondersteunende werkzaamheden (het beheer en de administratie) voor de andere rechtspersonen van [verdachte] . Binnen [bedrijf 1] waren medewerkers ondergebracht. [boekhouder] , [werknemer 2] , [werknemer 1] en [werknemer 3] waren in loondienst bij [bedrijf 1] . Alle kosten werden 1 op 1 doorbelast aan de vennootschappen die gebruik maakten van deze medewerkers. [boekhouder] verzorgde de (financiële) administratie van [bedrijf 1] . De laatste werkdag van [werknemer 1] was 17 juni 2010.
Aangifte faillissementsfraude
De heer [curator 3] heeft op 2 juni 2014 als gemachtigd curator aangifte gedaan van faillissementsfraude met betrekking tot het faillissement van [bedrijf 1] . De aangifte is gericht tegen [verdachte] (als bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 1] ). Uit de aangifte volgt dat de curator, [curator 2] , op 9 februari 2011 heeft gesproken met [verdachte] op het adres aan de [adres 6] , waar [bedrijf 3] was gevestigd. Tijdens dat gesprek heeft de curator de fysieke administratie ontvangen. Daaruit bleek dat kennelijk tot 18 oktober 2010 een administratie werd gevoerd en daarna niet meer omdat er geen bedrijfsactiviteiten meer waren.
[curator 3] heeft in zijn aangifte drie rechtshandelingen op 31 december 2009 beschreven, waarvan hij concludeerde dat deze plaatsvonden terwijl [verdachte] wist, althans had moeten weten, dat dit ten koste zou gaan van de crediteuren van [bedrijf 1] en welke volgens hem daarom strafbaar zijn.
[bedrijf 1] keerde een bedrag van € 202.225,00 aan dividend uit aan haar enig aandeelhouder, [verdachte] , waarvan [verdachte] bestuurder en enig aandeelhouder is. Deze dividenduitkering werd in rekening-courant verrekend met hetgeen [verdachte] nog aan [bedrijf 1] verschuldigd was.
[bedrijf 1] droeg de complete kantoor- en bedrijfsinventaris voor € 28.479,00 over aan [verdachte] . Ook dit bedrag werd in rekening-courant verrekend.
[bedrijf 1] keerde nog € 45.000,00 uit aan [verdachte] in verband met consultantkosten c.q. management fee over de periode 2003-2009. Ook dit werd in rekening-courant verrekend.
Dat het faillissement van [bedrijf 1] pas volgde op 8 februari 2011 doet volgens [curator 3] aan de strafbaarheid van deze handelingen niet af, omdat eind 2009 wel duidelijk was dat [bedrijf 1] haar bedrijfsactiviteiten op zeer korte termijn zou staken. Niet voor niets werd immers de kantoor- en bedrijfsinventaris overgedragen aan [verdachte] , aldus [curator 3] .
[curator 3] heeft in zijn aangifte ook geconcludeerd dat de administratie van [bedrijf 1] nog niet compleet was en dat deze daarom vooralsnog moest worden aangemerkt als ondeugdelijk. De rechten en verplichtingen konden niet in voldoende mate worden bepaald.
Verder onderzoek
De FIOD Belastingdienst heeft onderzoek gedaan naar de administratie en de drie door de curator in de aangifte beschreven rechtshandelingen. Uit dit onderzoek blijkt onder meer dat [bedrijf 1] op 16 november 2009 de aandelen van [bedrijf 5] voor € 250.000,00 heeft verkocht aan [verdachte] . Ook dit bedrag is geboekt in rekening-courant. Bovendien heeft de FIOD Belastingdienst vastgesteld dat [bedrijf 1] op 1 januari 2009 een schuld van € 80.712,00 had in rekening-courant aan [verdachte] . Deze schuld is afgenomen door betalingen van [bedrijf 1] van Visa rekeningen ten gunste van [verdachte] . Door het doen van de drie hierboven genoemde rechtshandelingen is de schuld van [verdachte] aan [bedrijf 1] volledig weggepoetst en had [bedrijf 1] nu een schuld van € 7.760,00 aan [verdachte] .
In 2009 behaalde [bedrijf 1] een omzet van € 363.000,00. In 2010 was de omzet nog slechts € 47.750,00, waarvan € 46.250,00 betrekking had op diensten verricht voor [bedrijf 5] . Op basis van de onderzoeksbevindingen is het vermoeden dat de overboekingen zijn gedaan om de schulden van en de vorderingen op [verdachte] in het zicht van de faillissementen van [bedrijf 5] en [bedrijf 1] terug te brengen naar een zo laag mogelijk bedrag met als doel dat [verdachte] nagenoeg geen vorderingen meer had en geen schulden meer had uitstaan op de gelieerde rechtspersonen waardoor de curatoren geen verhaal meer hadden ten tijde van de faillissementen.
[accountant] heeft, net als bij [bedrijf 5] , ook onderzoek gedaan naar de administratie van [bedrijf 1] . Zowel [accountant] als de curator hebben niet kunnen vaststellen hoe de waarde van de aandelen van [bedrijf 5] bij de aandelenoverdrachten is vastgesteld. [accountant] heeft verklaard dat bij [bedrijf 1] het probleem was dat het dividend is uitgekeerd, de management fee is berekend en de rekeningen-courant zijn opgeschoond, terwijl ‘je weet dat je in januari 2010 geen omzet meer hebt’.
Verklaring van [verdachte]
Volgens [verdachte] was de reden voor het aanvragen van het faillissement van [bedrijf 1] dat [bedrijf 1] in oktober 2010 was veroordeeld tot betaling van een ontslagvergoeding van ongeveer € 135.000,00 aan [werknemer 1] . Omdat [bedrijf 1] dat niet kon betalen, heeft hij het faillissement aangevraagd. [verdachte] was vanwege de slechte resultaten van [bedrijf 5] zijn rechtspersonen aan het herstructureren en nam daarom een aantal bezuinigingsmaatregelen. [boekhouder] zou, in het kader van die herstructurering en bezuinigingen, de plaats [werknemer 1] innemen en in loondienst komen bij [bedrijf 3] . Op die manier zouden de kosten voor [bedrijf 5] omlaag gaan. Hij dacht dat Kool zonder problemen weg zou gaan, maar daar heeft hij zich in vergist.
Verklaring van [boekhouder]
Ook [boekhouder] heeft verklaard dat [werknemer 1] zou worden ontslagen en dat hij de plaats [werknemer 1] zou innemen. Het feit dat zij met een grote claim kwam en [bedrijf 1] dat niet kon betalen, is volgens hem de aanleiding geweest van het faillissement. Dit zou hij volgens [werknemer 2] ook aan haar hebben verteld. De kantoor- en bedrijfsinventaris was de automatiseringsomgeving van alle rechtspersonen van [verdachte] en stond in 2009 op de balans van [bedrijf 1] . [boekhouder] heeft verklaard dat het plan al langer bestond om deze servers en computerapparatuur op naam van [verdachte] te zetten, omdat op die systemen de administratie van alle rechtspersonen van [verdachte] stond. Volgens [boekhouder] was dit in een continuerend bedrijf een logische keuze en had dit niets te maken met een op handen zijnde faillissement. Dit was voor [bedrijf 1] niet aan de orde omdat de loonkosten gewoon voor 100% werden doorbelast. Door de administratieve systemen (servers/software/computers) over te zetten naar [verdachte] , werd voorkomen dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zeggenschap kregen over de apparatuur waar de hele groep van [verdachte] afhankelijk van was. De apparatuur/inventaris is echter nooit verplaatst en heeft altijd op het adres aan de [adres 3] gestaan. Dit heeft [werknemer 2] ook verklaard.
De ten laste gelegde rechtshandelingen (1e cumulatief/alternatief)
Hoewel de tenlastegelegde boekingen/rechtshandelingen in eerste instantie opmerkelijk zijn, ziet de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier dat [verdachte] hiermee ‘goederen aan de boedel heeft onttrokken ter bedrieglijke verkorting van de schuldeisers’. Zoals de rechtbank hiervoor onder 3.4.2 onder ‘
De ontwikkeling van [bedrijf 5] en de rol van de verdachten in [bedrijf 5] vanaf eind 2009’ heeft vastgesteld, heeft [verdachte] in de tweede helft van 2009 een herstructurering in gang gezet en heeft hij een aantal bezuinigingsmaatregelen genomen. De handelingen passen naar het oordeel van de rechtbank bij een herstructurering van de rechtspersonen. De uitleg die [verdachte] en [boekhouder] hebben gegeven, zijn in dit verband niet onaannemelijk. De handelingen vonden ook ruim voor het faillissement plaats. Naar het oordeel van de rechtbank was het ten tijde van deze handelingen nog niet voorzienbaar dat een faillissement van [bedrijf 1] in zicht was en dat door deze handelingen de schuldeisers zouden worden benadeeld. Het dossier bevat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. [bedrijf 1] had immers slechts een aantal werknemers in loondienst die werkzaamheden verrichtten voor andere rechtspersonen van [verdachte] . De (loon)kosten werden geheel doorbelast aan deze rechtspersonen. [bedrijf 1] heeft, via zijn werknemers, tot en met mei 2010 nog werkzaamheden verricht voor [bedrijf 5] . Dat eind 2009 al duidelijk was dat [bedrijf 1] de werkzaamheden zou staken (zoals [curator 3] heeft verklaard) en dat er in januari 2010 geen omzet meer zou zijn (zoals [accountant] heeft verklaard), is dan ook onjuist. Het ontslag [werknemer 1] speelde pas later in 2010 en was op het moment van de rechtshandelingen nog niet aan de orde. De ontslagvergoeding is door de kantonrechter in oktober 2010 bepaald. Het is dan ook niet onaannemelijk, zoals [verdachte] en [boekhouder] hebben verklaard, dat de ontslagvergoeding van [werknemer 1] er uiteindelijk toe heeft geleid dat [verdachte] het faillissement van [bedrijf 1] heeft aangevraagd. De enkele opmerking van [verdachte] in een verhoor dat de overname van de activa, pc en server door [verdachte] is gedaan om deze spullen veilig te stellen als [bedrijf 1] failliet zou gaan, maakt dit niet anders. Dit zegt namelijk niets over de vraag of op het moment van de handelingen voorzienbaar was dat een faillissement van [bedrijf 1] in zicht was.
Tussenconclusie
De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk ten aanzien van de drie rechtshandelingen.
De ten laste gelegde administratieplicht
Daarnaast dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of - kort gezegd - niet is voldaan aan de administratieplicht door geen (volledige) administratie te voeren, te bewaren en te voorschijn te brengen en dat dit ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers is gedaan. Het verwijt ziet in het bijzonder op de waardevaststelling van de aandelen van [bedrijf 5] , de overeenkomst/akte van levering van de aandelen, informatie met betrekking tot de verkochte bedrijfsinventaris en het management contract. De rechtbank zal hierbij moeten vaststellen of [verdachte] dit als bestuurder van [bedrijf 5] , al dan niet samen met anderen, heeft gedaan.
Uit hetgeen de curator Haasjes heeft verklaard, volgt dat de administratie van [bedrijf 1] tot 18 oktober 2010 is gevoerd en door [verdachte] ter beschikking is gesteld. Volgens [verdachte] zijn daarna geen activiteiten meer ondernomen in [bedrijf 1] . Dit sluit aan bij het moment van de veroordeling tot betaling van een ontslagvergoeding aan Kool in oktober 2010. [boekhouder] heeft verklaard dat hij de administratie altijd netjes heeft bijgehouden tot aan het moment dat hij eind oktober 2018 helemaal weg was bij [bedrijf 1] . Naar het oordeel van de rechtbank is de administratie daarmee voldoende gevoerd en in de boekhouding verwerkt en ook overhandigd aan de curator. Het feit dat bij de doorzoeking van het pand aan de [adres 3] nog twee ordners zijn aangetroffen die betrekking hadden op [bedrijf 1] , maakt dit niet anders. Nu de curator bij [verdachte] in het pand aan de [adres 6] 4 te Gouda is geweest en hij daar de administratie heeft overhandigd, kan hij deze twee mappen zijn vergeten. De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] dit opzettelijk en ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers zou hebben gedaan.
Voor wat betreft de waardevaststelling van de aandelen van [bedrijf 5] , de overeenkomst/akte van levering van de aandelen, informatie met betrekking tot de verkochte bedrijfsinventaris en het managementcontract, stelt de rechtbank vast dat hiervan geen stukken waren, dan wel dat hiervan niets is overgelegd aan de curator. De rechtbank kan evenwel niet vaststellen dat dit is gedaan door [verdachte] ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers.
Tussenconclusie (1e cumulatief/alternatief)
De rechtbank zal [verdachte] daarom eveneens vrijspreken van de ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk ten aanzien van de administratieplicht.
De ten laste gelegde inlichtingenplicht (2e cumulatief/alternatief)
De rechtbank stelt vast dat artikel 194, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, waarop de tenlastelegging kennelijk rust, voor wat betreft de ten laste gelegde periode luidde als volgt:
hij die, in staat van faillissement verklaard of als echtgenoot van een gefailleerde met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd, of als bestuurder of commissaris van een rechtspersoon, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, hetzij zonder geldige reden opzettelijk wegblijft, hetzij weigert de vereiste inlichtingen te geven, hetzij opzettelijk verkeerde inlichtingen geeft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie
In deze strafbepaling is, kort gezegd, het niet geven van inlichtingen strafbaar gesteld terwijl de gefailleerde daartoe wettelijk is opgeroepen. De normadressaat in deze bepaling is de natuurlijke failliet dan wel de bestuurder of commissaris van de failliete rechtspersoon die de inlichtingen verplicht zijn te geven. Want het betreffen verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 105, 106, en 116 en 117 van de Faillissementswet, en die specifiek gelden voor natuurlijke personen en voor bestuurders dan wel commissarissen van gefailleerde rechtspersonen. Deze strafbepaling richt zich dus niet op de failliete rechtspersoon.
De tenlastelegging in casu ziet op een strafbare gedraging van [bedrijf 1] als rechtspersoon. Nu de strafbare gedraging niet kan worden vastgesteld voor de rechtspersoon dient reeds daarom vrijspraak te volgen.
Eindconclusie ten aanzien van feit 2
[verdachte] dient van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
3.4.5
Feit 3
Bij de beoordeling van feit 3 heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden.
Faillissement [bedrijf 8]
(hierna: [bedrijf 8] ) is bij vonnis van de rechtbank Den Haag op 30 september 2014 in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft [curator 4] benoemd tot curator. Hij heeft bij zijn verhoor als getuige op 8 januari 2015 aangifte gedaan van faillissementsfraude.
[verdachte] was in de ten laste gelegde periode van 1 augustus 2013 tot en met 30 september 2014 vanaf 16 januari 2014 enig bestuurder/directeur en enig aandeelhouder. Voor 16 januari 2014 was dat [bedrijf 9] ., waarvan [verdachte] de bestuurder/directeur en enig aandeelhouder was. [bedrijf 8] was in de ten laste gelegde periode gevestigd aan de [adres 6] .
Werkzaamheden [bedrijf 8]
[verdachte] heeft verklaard dat hij [bedrijf 8] heeft opgericht om het personeel van het restaurant van zijn dochter, [bedrijf 10] , in onder te brengen. Het personeel dat in dienst was bij [bedrijf 10] had hij overgenomen in [bedrijf 8] . [bedrijf 8] leende het personeel uit aan [bedrijf 10] en [verdachte] betaalde de lonen uit aan het personeel. [bedrijf 8] had geen eigen bankrekening. [bedrijf 10] betaalde de netto lonen met een opslag van 26% aan [verdachte] . Die 26% was voor de sociale lasten zoals loonbelasting en pensioenpremies. Dit bleek niet voldoende te zijn. [verdachte] heeft de lonen van de werknemers en de benodigde goederen voor het restaurant wel betaald, zodat de werkzaamheden van het restaurant door konden blijven gaan. Het was de bedoeling dat het restaurant meer omzet zou maken en dat daarmee de loonbelasting en pensioenpremies konden worden betaald. Het ging uiteindelijk niet goed met [bedrijf 10] en daarom wilden [verdachte] en zijn dochter het restaurant verkopen. Omdat de verhuurder niet mee wilde werken is dat niet gelukt. Als de inboedel had kunnen worden verkocht voor 40.000 euro had de loonbelastingschuld van [bedrijf 8] kunnen worden betaald. De aangiften loonheffing werden, in opdracht van [verdachte] , gedaan door [boekhouder] .
De ten laste gelegde geldbedragen
Uit onderzoek naar de onderlinge betalingen blijkt dat [bedrijf 10] over de maanden oktober 2013 en juni 2014 meer aan [verdachte] heeft betaald dan het bedrag van de netto salarissen en verschuldigde loonheffingen samen. Dit betreft de bedragen van € 7.379,24 en € 876,14, zoals opgenomen in de tenlastelegging.
Het verwijt dat [verdachte] wordt gemaakt is dat deze geldbedragen door [bedrijf 8] aan de boedel zijn onttrokken ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers en dat [verdachte] hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de twee ten laste gelegde bedragen niet te kwalificeren als onttrekkingen aan de boedel ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat [bedrijf 8] specifiek door met deze twee teveel betaalde geldbedragen niet de verschuldigde loonheffing te betalen, welbewust de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. [bedrijf 8] ontving, behalve deze twee bedragen, telkens te weinig geld van [bedrijf 10] om de loonheffingen te betalen. De verschuldigde loonheffingen werden in het geheel niet voldaan en daarvoor heeft [verdachte] een niet onaannemelijke verklaring gegeven. Hij heeft de lonen van de werknemers en de benodigde goederen voor het restaurant wel betaald, zodat de werkzaamheden van het restaurant door konden blijven gaan. [verdachte] heeft voor zijn dochter een investering gedaan in het [bedrijf 10] en had de verwachting de omzet te verhogen en het restaurant uiteindelijk met winst te verkopen. De omzet viel echter tegen. [verdachte] heeft verklaard dat hij hoopte de omzet te verhogen en dat hij [bedrijf 10] heeft geprobeerd te verkopen. Met de opbrengst van de verkoop zou hij dan de schuld aan de Belastingdienst kunnen voldoen. Dat is uiteindelijk niet doorgegaan en daarom heeft hij uiteindelijk het faillissement van [bedrijf 8] aangevraagd. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat ten tijde van de ontvangst van deze twee geldbedragen voorzienbaar was dat een faillissement van [bedrijf 8] in zicht was.
Tussenconclusie
De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan de vraag of [verdachte] feitelijk leidinggever was met betrekking tot de ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk ten aanzien van de twee geldbedragen.
De ten laste gelegde administratieplicht
De [curator 4] heeft verklaard dat er geen deugdelijke administratie is gevoerd en dat niet de (volledige) administratie van [bedrijf 8] is uitgeleverd. Ondanks meerdere verzoeken van de curator aan [verdachte] , ontbrak nog een aantal stukken. De boekhouding was zeer beperkt van omvang. In de administratie van [bedrijf 8] zijn geen overzichten van kasmutaties en bankmutaties met betrekking tot door of namens [bedrijf 8] verrichte (salaris)betalingen aangetroffen, ontbrak de grootboekadministratie en is geen enkele factuur aangetroffen met betrekking tot het uitlenen van het personeel. Tijdens de doorzoeking van het pand aan de [adres 6] is nog een zwarte ordner met administratie aangetroffen.
[verdachte] heeft verklaard dat hij verschillende stukken aan de curator heeft gegeven, zoals de balans, de winst- en verliesrekening, de grootboekrekeningen en de arbeidscontracten. Hij dacht dat dat wel genoeg zou zijn. Hij heeft er niet over nagedacht om ook de onderliggende stukken over te leggen. Hij had daar geen kwade bedoelingen mee. Verder heeft hij verklaard dat [bedrijf 10] de enige klant van [bedrijf 8] was. [boekhouder] deed in opdracht van [verdachte] de administratie van [bedrijf 8] . Volgens [verdachte] heeft [boekhouder] voor [bedrijf 8] facturen opgemaakt voor het uitlenen van personeel aan [bedrijf 10] .
De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 8] zijn verplichting om een volledige administratie aan de curator te overleggen niet is nagekomen. Nu de ontbrekende stukken niet zijn aangetroffen, kan ervan worden uitgegaan dat daarmee de administratie ook niet deugdelijk is gevoerd. Dergelijk handelen belemmert de curator in de uitoefening van zijn/haar taken, omdat hij/zij ten behoeve van een zo gunstig mogelijke afwikkeling van de boedel een goed inzicht dient te hebben in de vermogenspositie van de rechtspersoon, alsmede van de rechten en plichten van de schuldeisers en schuldenaren. Dat dit niet het geval was, is aan de verdachte te wijten en levert zonder meer een eenvoudige bankbreuk op. Het niet volledig voldoen aan de administratieverplichting is zonder meer slordig en verwijtbaar, maar door de FIOD Belastingdienst en het openbaar ministerie is onvoldoende onderbouwd dat [bedrijf 8] hiermee opzet op bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft gehad. Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat een faillissement van [bedrijf 8] in zicht was en dat [bedrijf 8] door zo te handelen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat schuldeisers zouden worden benadeeld.
Eindconclusie
De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan de vraag of [verdachte] feitelijk leidinggever was en zal [verdachte] daarom vrijspreken van de onder 3 ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk.
3.4.6
Feit 4
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit onderzoek van de FIOD Belastingdienst volgt dat [verdachte] op 9 januari 2014 [bedrijf 8] bij de Belastingdienst heeft aangemeld als inhoudingsplichtige voor de loonheffing. De Belastingdienst heeft dit formulier volgens de stempel op 10 januari 2014 ontvangen. Vervolgens zijn namens [bedrijf 8] vanaf 27 februari 2014 dertien aangiften loonheffing ingediend over de volgende tijdvakken: 8 (augustus) 2013 tot en met 12 (december) 2013 en 1 (januari) tot en met 8 (augustus 2014). Het verschuldigde bedrag aan loonheffingen is niet betaald aan de Belastingdienst. [19]
[verdachte] was in de ten laste gelegde periode vanaf 16 januari 2014 enig bestuurder/directeur en enig aandeelhouder. Voor 16 januari 2014 was dat [bedrijf 9] ., waarvan [verdachte] de bestuurder/directeur en enig aandeelhouder was. [bedrijf 8] was in de ten laste gelegde periode gevestigd aan de [adres 6] 4 te Gouda. [20]
[verdachte] heeft verklaard dat [bedrijf 8] en [verdachte] geen geld had om de loonheffingen te betalen. Hij hoopte op meer omzet van het restaurant om dat alsnog te kunnen voldoen. Toen dat uiteindelijk niet leek te gaan lukken, heeft hij geprobeerd het restaurant te verkopen en met de opbrengst daarvan zou hij de nog niet betaalde loonheffingen kunnen betalen. De verkoop ging uiteindelijk echter ook niet door. Hoewel hij ontkende bij het indienen van de aangiften loonheffing te hebben geweten dat hij dat niet ging betalen, volgt uit de verklaring van [verdachte] dat hij de bewuste keuze heeft gemaakt de betalingen van de loonheffingen niet te voldoen. [verdachte] is de persoon geweest die heeft besloten wel de lonen van de werknemers te betalen en de benodigde goederen voor het restaurant te betalen, zodat de werkzaamheden van het restaurant door konden blijven gaan. [21]
De rechtbank stelt hiermee vast dat [bedrijf 8] de verschuldigde bedragen aan loonheffingen niet heeft betaald. Het behoort tot de normale bedrijfsvoering om de loonheffingen te betalen en [verdachte] heeft dit, als bestuurder van [bedrijf 8] , niet gedaan. Deze verboden gedragingen kunnen daarmee aan [bedrijf 8] worden toegerekend en [bedrijf 8] heeft dan ook strafbaar gehandeld. De rechtbank stelt verder vast dat [verdachte] heeft verklaard dat hij het voor het zeggen had bij [bedrijf 8] . [22] Dit wordt ook bevestigd door [boekhouder] . [23] [verdachte] was dus niet alleen als bestuurder/directeur formeel verantwoordelijk voor de leiding van [bedrijf 8] , maar ook in de praktijk. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd dan dat [verdachte] moet worden aangemerkt als feitelijk leidinggevende ter zake van het opzettelijk niet betalen van de verschuldigde bedragen aan loonheffingen. De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor medeplegen en zal daarvan vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank zal het onder 4 ten laste gelegde feit, voor wat betreft tijdstippen in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 september 2014, wettig en overtuigend bewezen verklaren.
3.4.7
Feit 5
Bij de beoordeling van feit 5 heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende feiten en omstandigheden.
Faillissement [bedrijf 9] .
[bedrijf 9] . (hierna: [bedrijf 9] ) is bij vonnis van de rechtbank Den Haag op 21 april 2015 in staat van faillissement verklaard. De rechtbank heeft [curator 5] benoemd tot curator.
[verdachte] is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 9] . Hij heeft verklaard dat hij de administratie deed en dat [boekhouder] de loonadministratie deed. [bedrijf 9] had één werknemer, [werknemer 3] . Zijn jaarloon was de omzet van [bedrijf 9] . De administratie bestond volgens [verdachte] uit twaalf aangiften, twaalf loonstrookjes en acht rekeningen. Het loon van [werknemer 3] werd betaald door [verdachte] , soms privé en soms door [bedrijf 9] zelf. Het lag er volgens [verdachte] aan waar er op dat moment geld was. Volgens [verdachte] moeten facturen zijn uitgeschreven aan andere rechtspersonen waarvoor [werknemer 3] werkzaamheden heeft verricht.
In de administratie van [bedrijf 9] is maar één factuur aangetroffen met betrekking tot de detachering van [werknemer 3] bij [verdachte] , te weten een factuur van 31 december 2014 voor een bedrag van € 35.100,00. Verder zijn in de administratie geen facturen aangetroffen met betrekking tot detachering van [werknemer 3] bij andere rechtspersonen, terwijl hij toch een lange tijd voor de vennootschappen van [verdachte] heeft gewerkt. Op de aangetroffen factuur stond vermeld dat deze moest worden voldaan op een bankrekening van [bedrijf 9] , maar daarop is deze betaling niet terug te vinden. Desgevraagd heeft [verdachte] verklaard dat deze factuur is verrekend in rekening-courant. Er is in de administratie echter geen specificatie aangetroffen van de rekening-courantverhouding tussen [bedrijf 9] en [verdachte] . Van de betalingen die wel zijn binnengekomen op de rekening van [bedrijf 9] zijn de facturen niet te vinden in de administratie van [bedrijf 9] .
De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 9] zijn verplichting om een deugdelijke administratie te voeren en bewaren en een volledige administratie aan de curator te overleggen niet is nagekomen. Dergelijk handelen belemmert de curator in de uitoefening van zijn/haar taken, omdat hij/zij ten behoeve van een zo gunstig mogelijke afwikkeling van de boedel een goed inzicht dient te hebben in de vermogenspositie van de rechtspersoon, alsmede van de rechten en plichten van de schuldeisers en schuldenaren. Dat dit niet het geval was, is aan de verdachte te wijten en levert zonder meer een eenvoudige bankbreuk op. Het niet voldoen aan de administratieverplichting is zonder meer slordig en verwijtbaar, maar door de FIOD Belastingdienst en het openbaar ministerie is onvoldoende onderbouwd dat [bedrijf 9] hiermee opzet op bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft gehad. Het dossier biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen dat een faillissement van [bedrijf 9] in zicht was en dat [bedrijf 9] welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zo te handelen schuldeisers zouden worden benadeeld.
De rechtbank komt dan ook niet meer toe aan de vraag of [verdachte] feitelijk leidinggever was en zal [verdachte] daarom vrijspreken van de ten laste gelegde bedrieglijke bankbreuk.
3.4.8
Feit 6
De rechtbank stelt vast dat in de woning van [verdachte] aan [adres 7] op 30 juni 2015 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is aangetroffen. [24] Een deskundige van de politie heeft hiervan vastgesteld dat het gaat om een co2 revolver (merk Crosman). Het wapen vertoont voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen van het merk Colt, model Python. Daarmee betreft het een verboden wapen dat voor afdreiging is geschikt. [25] [verdachte] heeft verklaard dat het wapen van hem was. [26] De rechtbank komt daarom (met uitzondering van medeplegen) tot een bewezenverklaring van dit feit.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
4.
[bedrijf 8] op tijdstippen in de periode van 1
januari 2014tot en met 30 september 2014, te Gouda, als degene die opzettelijk de belasting, te weten loonheffingen, welke op aangifte moet
enworden voldaan of afgedragen niet heeft betaald,
hebbende hij, verdachte, feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
6.
hij op 30 juni 2015 te Gouda voorhanden heeft gehad: een wapen van categorie I onder 7°, te weten een co2 revolver (merk Crosman), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen
(namelijk een revolver, merk colt, model Python
)en dat voor afdreiging is geschikt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 300 dagen waarvan 264 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en een geldboete van € 300.000,-.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om, in geval van een bewezenverklaring, te volstaan met een voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft gedurende enkele maanden steeds opzettelijk de voor zijn bedrijf [bedrijf 8] af te dragen loonheffingen niet betaald. Door de handelwijze van verdachte is een belastingnadeel veroorzaakt van in totaal € 33.095,-. Verdachte heeft aldus het vertrouwen waarop het belastingstelsel is gebaseerd geschaad.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een nepvuurwapen. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens levert een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen op.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 28 augustus 2019. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt er rekening mee dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, aangezien er tussen de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld op 30 juni 2015 en het wijzen van dit vonnis op 30 september 2019 een termijn van meer dan vier jaar is gelegen. De rechtbank vindt daarom dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op dit moment niet meer passend is.
Voorarrest
Verdachte heeft in onderhavige zaak reeds 36 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Conclusie
De rechtbank komt gelet op het voorgaande nog enkel tot oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank komt gelet op het voorgaande tot een andere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, mede omdat zij tot een andere bewezenverklaring komt.

7.De inbeslaggenomen goederen

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, de teruggave gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 10 genummerde voorwerpen aan degene bij wie het in beslag is genomen, te weten de verdachte. De verdediging heeft zich niet over de beslaglijst uitgelaten.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 4 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen, niet betalen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 6:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) MAAND;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 10 genummerde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, rechter,
mr. J. Holleman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2019.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Schildersbedrijf [bedrijf 5] . op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 8 februari 2011, te Gouda en/of Rotterdam en/of Waddinxveen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(e) (rechts) perso(o)n(en), [boekhouder] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , althans welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag, d.d. 8 februari 2011 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon (telkens)
-lasten heeft verdicht en/of doen verdichten en/of baten niet heeft verantwoord en/of doen verantwoorden en/of
-enig(e) goed(eren) aan de boedel heeft onttrokken en/of
-enig(e) goed(eren) om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, te weten:
- een of meer vordering(en) op een debiteur van Schildersbedrijf [bedrijf 5] . , te weten [debiteur 1] onder [factuurnummer] (DOC-052-6) en/of onder [factuurnummer] (DOC-050-5) (telkens) in verband met, althans in ieder geval, door (een) werknemer(s) van Schildersbedrijf [bedrijf 5] . verrichte werkzaamheden gefactureerd en/of doen facturen door/via [bedrijf 5] . en/of
-(een) vordering op een debiteur van Schildersbedrijf [bedrijf 5] . , te weten [debiteur 2] . onder [factuurnummer] (DOC-051-6) in verband met, althans in ieder geval, door (een) werknemer(s) van Schildersbedrijf [bedrijf 5] . verrichte werkzaamheden gefactureerd en/of doen facturen door/via [bedrijf 5] Totaalonderhoud B.V.
en/of (aldus) dat/ die geldbedragen buiten de boedel getracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden
en/of
niet heeft voldaan aan de op genoemde rechtspersoon Schildersbedrijf [bedrijf 5] . rustende verplichting ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers heeft/ hij verdachte en/of zijn mededader(s) niet de loonverplichting in de boekhouding van Schildersbedrijf [bedrijf 5] . verwerkt en/of laten verwerken, althans niet een zodanige administratie gevoerd en/of laten voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van Schildersbedrijf [bedrijf 5] . konden worden gekend,
zulks terwijl, hij verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens)tot vorenomschreven feit(en) opdracht heeft gegeven en/of aan die verboden gedraging(en) feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013, te Gouda en/of Waddinxveen en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meerdere natuurlijke pers(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, als bestuurder van [bedrijf 5] welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag, d.d. 8 februari 2011 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon de navolgende goederen en/of geldbedragen aan de boedel heeft onttrokken en/of om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, te weten:
-computer apparatuur en/of
-een of meer dividend uitke(e)ring(en) van 175.000,- euro en/of 27.225,- euro en/of
-consultantkosten en/of management fee van 10.000,- euro en/of 35.000,- euro
(aldus) die goederen en/of dat/die geldbedragen buiten de boedel getracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden
en/of
niet heeft voldaan aan de op genoemde rechtspersoon [bedrijf 1] B.V. rustende verplichting ten opzichte van
-het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of
-het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben, hij verdachte en/of zijn mededader(s) niet de (gehele) administratie (waaronder onder andere waarde vaststelling van de aandelen van Schildersbedrijf [bedrijf 5] met betrekking tot de verkoop aan [verdachte] Beheer B.V. en/of overeenkomst/ akte van levering aandelen van Schildersbedrijf [bedrijf 5] aan [verdachte] . en/of informatie met betrekking tot de verkochte bedrijfsinventaris en/of het management contract) gevoerd en/of bewaard en/of (desgevraagd)overgelegd aan de curator in het faillissement van [bedrijf 1] B.V.
en/of
[bedrijf 1] B.V, op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 8 februari 2011 tot en met 28 november 2014 te Gouda en/of Waddinxveen en/of elders in Nederland, als degene die op 8 februari 2011 door de rechtbank Den Haag, in staat van faillissement is verklaard en door de curator wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk niet is verschenen en/of heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven, en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft hij niet voldaan aan de diverse verzoeken van de, door de rechter aangewezen, curator(en) in dat faillissement, onder andere:
- bankafschrift(en)
- waarde vaststelling van de aandelen van Schildersbedrijf [bedrijf 5] met betrekking tot de verkoop aan [verdachte] . en/of
-overeenkomst/ akte van levering aandelen van Schildersbedrijf [bedrijf 5] aan [verdachte] en/of
informatie met betrekking tot de verkochte bedrijfsinventaris en/of
- informatie met betrekking tot de betaling en/of niet uitbetalen van de management fees,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke boveng met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) leiding heeft gegeven;
3.
[bedrijf 8] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 30 september 2014, te Gouda en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag, d.d. 30 september 2014 in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon de navolgende goederen aan de boedel heeft onttrokken, te weten:
-een geldbedrag van 7.379,24 en/of
-een geldbedrag van 876,14 en/of
(aldus) dat die/ geldbedragen buiten de boedel getracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden
en/of
niet heeft voldaan aan de op genoemde rechtspersoon [bedrijf 8] rustende
-het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of
-het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers heeft hij, verdachte geen (volledige) administratie van [bedrijf 8] B.V uitgeleverd/ overhandigd aan de door de Rechtbank Den Haag in het faillissement aangestelde curator;
zulks terwijl, hij, verdachte, tot de/het vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
4.
[bedrijf 8] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 30 september 2014, te Gouda, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) als degene die opzettelijk de belasting, te weten loonheffingen, althans Loonbelasting en Premie volksverzekeringen over de tijdvakken augustus 2013 tot en met augustus 2014 (DOC-016), welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn heeft betaald,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, tot de/het vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
5.
[bedrijf 9] . op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 21 april 2015, te Gouda en/of Breda althans in Nederland, welke rechtspersoon bij vonnis van de Rechtbank Den Haag, d.d. 21 april 2015 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon niet heeft voldaan aan de op genoemde rechtspersoon [bedrijf 9] . rustende verplichting ten opzichte van
-het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of
-het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers heeft hij verdachte niet de (gehele) administratie (waaronder onder andere de debiteurenlijsten en crediteurenlijsten en/of de rekening-courant administratie) bewaard en/of (desgevraagd)overgelegd aan de curator in het faillissement van [bedrijf 8]
zulks terwijl, hij, verdachte, tot de/het vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
6.
hij op of omstreeks 30 juni 2015 te Gouda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, voorhanden heeft gehad: een wapen van categorie I onder 7°, te weten een co2 revolver (merk Crosman), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen namelijk een revolver, merk colt, model Python en/of dat voor bedreiging en/of afdreiging is geschikt.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 53575 van de FIOD Belastingdienst, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 2841).Waar hierna wordt verwezen naar Ambtshandelingen (AMB) en verklaringen van verdachten (V) betreft dit steeds een proces-verbaal. Waar hierna wordt verwezen naar Documenten (DOC), betreft dit steeds een geschrift. Indien voor een ten laste gelegd feit geen bewezenverklaring volgt, betreft de verwijzing naar de dossierpagina’s geen verwijzing naar bewijsmiddelen, maar naar de vindplaatsen van de betreffende stukken in het dossier.
2.Zie voor een schema: AMB-010, p. 794.
3.DOC-082-1 en DOC-082-2, p. 1747 t/m 1750; AMB-010, p. 790.
4.DOC-082-3 en DOC-082-4, p. 1751 t/m 1755; AMB-010, p. 791.
5.DOC-015-4, p. 1452 t/m 1454; DOC-002-7, p. 1353 t/m 1358.
6.DOC-101-1, p. 1807 en 1808.
7.DOC-101-2, p. 1809.
8.V01-01, p. 292; V01-02, p. 295 en 299; V01-03, p. 316; V-02-01, p. 361, 362 en 363; V-03-01, p. 384, 385, 387, 388, 396; proces-verbaal verhoor van getuige [boekhouder] d.d. 25 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 50, 51; proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 1] d.d. 6 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 11, 12, 24, 27.
9.DOC-002-1, p. 1319 t/m 1327, met bijlagen (DOC-002-2 t/m DOC-002-7, p. 1328 t/m 1358).
10.G-01-01, p. 563.
11.G-03-01, p. 576 en 577.
12.AMB-007, p. 782 en 783, met bijlage (p. 784); AMB-022, p. 899 t/m 911, met bijlagen (p. 912 t/m 922); AMB-023, p. 923 t/m 932, met bijlagen (p. 933 t/m 938).
13.V01-01, p. 292; V01-02, p. 296; V-01-03, p. 309, 316, 317; V-01-05, p. 324 en 325; V-01-06, p. 326; V02-01, p. 363; V-02-02, p. 378; V-03-01, p. 388, 389, 390, 391, 392, 393, 396; V-03-02, p. 400, 401, 402, 403; V-08-01, p. 464, 465, 466, 468; G-05-01, p. 592, 599, 602; G-05-03, p. 612; G-05-04, p. 618, 620, 621; proces-verbaal verhoor van getuige M.H. [boekhouder] d.d. 25 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 9, 10, 13, 16, 17, 20, 21, 24, 25, 30, 39, 40, 51, 63, 64, 66, 68, 69; proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 1] , d.d. 6 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 13, 14, 16, 17, 18, 29, 31, 33, 37, 38, 39, 40; proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 2] d.d. 6 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 9, 10, 15; proces-verbaal verhoor van getuige [werknemer 2] d.d. 11 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punten 12, 15, 18, 19, 25, 60, 64; een los bijgevoegd geschrift, te weten ‘Verklaring Marijn [boekhouder] , d.d. 11 augustus 2016’; een los bijgevoegd geschrift, te weten ‘Anterieure Exploitatieovereenkomst’ van 30 juni 2009; DOC-061-1, met bijlage DOC-061-2, p. 1646 en 1647; een geschrift, te weten een gespreksverslag van 8 december 2010, als bijlage 1 gevoegd bij het proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 3] d.d. 11 april 2018, opgemaakt door de rechter-commissaris.
14.DOC-052-6, p. 1615.
15.DOC-050-5, p. 1601.
16.DOC-051-6, p. 1608.
17.AMB-66, p. 1187; AMB-23, p. 926.
18.G-05-03, p. 615; proces-verbaal verhoor van getuige [boekhouder] d.d. 25 april 2018 opgemaakt door de rechter-commissaris, onder punt 55.
19.AMB-016, p. 853 t/m 859; AMB-024, p. 939 t/m 943, met bijlage (p. 944); DOC-016, p. 1455; DOC-032, p. 1550 t/m 1552.
20.DOC-020, p. 1515 t/m 1520; DOC-020a, p. 1521 en 1522; AMB-013, bijlage 4, p. 829 en 830.
21.V01-02, p. 297 en 298; V01-03, p. 313, 314, 315; verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 2 september 2019.
22.V01-02, p. 297 en 298; V01-03, p. 312; V01-07, p. 343.
23.V-07-03, p. 430 en 431.
24.AMB-034a, p. 1018 en 1019, met bijlagen (p. 1020 t/m 1026).
25.AMB-049, p. 1096 t/m 1098.
26.V-01-04, p. 320 en 321.