ECLI:NL:RBDHA:2019:10319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
3 oktober 2019
Zaaknummer
09/817625-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan de handel in cocaïne en heroïne vanuit de woning van de verdachte

Op 7 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan de handel in cocaïne en heroïne. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk verkopen, afleveren en verstrekken van deze verdovende middelen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 maart 2017. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie mr. A. M. Ariese en de raadsman mr. N.M. Fakiri betrokken waren. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn woning ter beschikking heeft gesteld aan een medeverdachte, die bekendstaat als 'de Rotterdammer', en dat hij in ruil daarvoor gratis cocaïne ontving. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de primaire beschuldiging van het verkopen van drugs, maar dat de verdachte wel medeplichtig was aan de drugshandel door zijn woning ter beschikking te stellen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het opzettelijk aanwezig hebben van drugs, omdat niet kon worden bewezen dat hij wist waar deze zich bevonden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de reclassering en behandeling voor zijn verslaving. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen bevolen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817625-17
Datum uitspraak: 7 augustus 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1975 [geboorteplaats] [geboorteland],
[adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 27 juni 2017 (proformazitting), 9 april 2019 (regiezitting) en 24 juli 2019 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. N.M. Fakiri naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 maart 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 maart 2017 te ’s-Gravenhage meermalen (telkens), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 maart 2017 te 's-Gravenhage, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest gelegenheid en/of (een) middel(en) heeft verschaft door zijn, verdachtes, woning ter beschikking te stellen aan een of meer van voornoemde perso(o)n(en);
2.
hij op of omstreeks 23 maart 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 9,6 gram Cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of (ongeveer) 1,4 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdenking komt er kort gezegd op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in heroïne en cocaïne (feit 1 primair) dan wel daaraan medeplichtig is geweest (feit 1 subsidiair) en aan het opzettelijk aanwezig hebben van die verdovende middelen (feit 2).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat de verdachte niet heeft gedeald. Bovendien kan hem niet worden aangerekend dat hij zijn woning ter beschikking heeft gesteld, omdat hij onder invloed van verdovende middelen was. Er is misbruik van hem gemaakt door [medeverdachte]. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman betoogd dat de verdachte wel wist dat er verdovende middelen in de woning waren, maar niet waar die middelen lagen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 22 maart 2017 werd er een anonieme melding bij de landelijke meldlijn gedaan, inhoudende dat in de woning aan de [adres 2] in Den Haag cocaïne werd uitgekookt en dat er zeven mensen 24 uur per dag in het pand werkten. [2]
Op 23 maart 2017 is [verbalisant] blijkens een daarvan opgemaakt proces-verbaal naar de woning aan de [adres 2] in Den Haag gegaan. Zij werd in de woning binnengelaten door de bewoner, de verdachte. Die vertelde haar dat er in zijn huis drugs werden gekookt en dat de dealer, de grote baas, die ‘De Rotterdammer’ wordt genoemd, via het raam was gevlucht toen ze aanbelde. Terwijl hij dit vertelde, zocht hij in de woning en trok daarbij een matras dat in de woonkamer op de grond lag, omhoog. De verbalisant zag vervolgens dat op de grond twee grotere gripzakjes lagen met daarin kleinere gripzakjes. De inhoud van die gripzakjes leek op cocaïne. De verdachte verklaarde vervolgens dat degene die is weggegaan de grote baas is, de dealer, en dat hij de Rotterdammer wordt genoemd. [3]
Op 23 maart 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres 2] in Den Haag. In de woonkamer zijn, zoals al beschreven, twee grote gripzakjes met daarin kleine gripzakjes aangetroffen. [4] In één van de gripzakken zaten 17 kleine gripzakjes met daarin witte brokjes. [5] Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) verrichtte onderzoek is gebleken dat deze brokjes cocaïne bevatten. [6]
In de andere gripzak die in de woning werd aangetroffen, zaten 12 gripzakjes met wit poeder en vijf gripzakjes met bruin poeder. [7] Uit het onderzoek van het NFI is gebleken dat de witte brokjes cocaïne bevatten en de bruine substantie heroïne bevatte. [8]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat de spullen die in de woning zijn aangetroffen van de Rotterdammer waren. [9] Aan de verdachte is op het politiebureau een foto getoond van [medeverdachte]. Hij herkende hem als ‘de Rotterdammer’.
De verdachte heeft verder verklaard dat vanaf januari 2017 vanuit zijn huis heroïne en cocaïne werd verkocht door [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]) en drie andere mannen. Hij kreeg gratis cocaïne van [medeverdachte]. Langzamerhand hebben deze personen zijn woning overgenomen. Op enig moment kreeg hij meerdere keren per dag cocaïne. De drugs waren gratis, tot hij het dealen vanuit zijn huis wilde beëindigen. Toen zei [medeverdachte] dat hij alles alsnog moest betalen. De verdachte heeft ook verklaard dat het bij andere dealers gebruikelijk was dat als zij van een huis van een ander gebruik maakten, die persoon daar iets voor kreeg. [10]
Bij vonnis van heden, parketnummer 09/817624-17, heeft de rechtbank verdachte [medeverdachte] veroordeeld voor het verhandelen van cocaïne en heroïne vanuit de woning van [verdachte] in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 maart 2017.
Bewijsoverwegingen
Feit 1:
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten - kort gezegd - het samen met anderen verkopen van cocaïne en heroïne. Hoewel hiervoor gelet op de verklaringen van de [getuige 2] en [getuige 2] wel aanwijzingen zijn, zijn deze verklaringen onvoldoende specifiek om te kunnen vaststellen dat de verdachte meer heeft gedaan dan het ter beschikking stellen van zijn woning. [getuige 1] heeft zijn wetenschap namelijk van horen zeggen en [getuige 2] weet geen naam van de persoon die hem drugs verkocht (en wiens fiets hij heeft gestolen). Ook in combinatie met andere feiten, zoals de gedetailleerde kennis van de verdachte van het uitkoken van cocaïne, levert dit onvoldoende bewijs op voor een veroordeling. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van feit 1 primair.
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het verkopen van cocaïne en heroïne. Hij heeft immers toegestaan dat [medeverdachte] zijn woning gebruikte voor de verkoop van verdovende middelen. Zoals hij zelf heeft verklaard, kreeg hij verdovende middelen zonder dat hij daarvoor iets hoefde te betalen en was het in het drugscircuit gebruikelijk dat je voor het ter beschikking stellen van je woning iets zou terugkrijgen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte in ruil voor verdovende middelen zijn woning ter beschikking heeft gesteld.
Op grond van het voorgaande is de verdachte medeplichtig geweest aan de verkoop van verdovende middelen. De rechtbank acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen.
Feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de aangetroffen cocaïne en heroïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De enkele omstandigheid dat deze drugs in zijn woning zijn aangetroffen, is hiertoe niet voldoende. Er kan niet bewezen worden dat hij een rol heeft gehad bij de verkoop van deze verdovende middelen en daarnaast is niet gebleken dat hij enige zeggenschap had over of bemoeienis had met de aangetroffen drugs of dat hij wist waar deze in de woning lagen. Aangezien hij zelf verslaafd was, lag het ook voor de hand dat hem dat niet werd verteld. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
Feit 1 subsidiair:
[medeverdachte] en onbekend gebleven personen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 maart 2017 te ’s-Gravenhage meermalen telkens, tezamen en in vereniging, opzettelijk
hebbenverkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, in elk geval telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 22 maart 2017 te 's-Gravenhage, telkens opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door zijn, verdachtes, woning ter beschikking te stellen aan voornoemde personen.
Voor zover in de tenlastelegging typ- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte strafbaar te verklaren.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij ernstig verslaafd was en zijn woning niet vrijwillig ter beschikking heeft gesteld. Hij kon zijn wil niet meer bepalen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover de raadsman heeft bepleit dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij onder invloed van verdovende middelen verkeerde, overweegt de rechtbank het volgende. De verdachte heeft in ruil voor het ter beschikking stellen van zijn woning verdovende middelen gekregen en vervolgens gebruikt. Het is dan ook aan hemzelf te wijten dat hij vaak onder invloed verkeerde, verslaafd is geraakt en van de verkopers afhankelijk werd om in zijn middelengebruik te kunnen voorzien. Uiteindelijk heeft de verdachte zelf de politie getipt om een eind aan de situatie te maken, waaruit blijkt dat hij de toestand wel degelijk overzag en in staat was een strategie te bedenken om die te beëindigen. Onder die omstandigheden is de verdachte dan ook strafbaar. Er zijn ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 77 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zijn woning gedurende bijna drie maanden ter beschikking gesteld aan drugsdealers, die vanuit zijn woning cocaïne en heroïne verkochten. De handel in verdovende middelen levert een gevaar op voor de volksgezondheid en kan leiden tot verslaving. Daarnaast leidt het gebruik van en de handel in drugs in veel gevallen tot criminaliteit, wat overlast veroorzaakt voor de samenleving. Doordat de verdachte zijn woning ter beschikking heeft gesteld, heeft hij deze drugshandel gefaciliteerd. De rechtbank neemt hem dit kwalijk.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op zijn strafblad van 26 juni 2019. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict. Verder blijkt daaruit dat de verdachte intussen voor andere feiten is veroordeeld. De rechtbank zal artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassen en bij de strafoplegging rekening houden met deze veroordelingen.
Uit het reclasseringsadvies dat op 27 juni 2019 door de Reclassering Nederland is opgesteld, blijkt dat de verdachte sinds 29 november 2018 woont bij de Stichting Anton Constandse Beschermde Woonvorm in Den Haag. Hij stelt zich behandel- en begeleidbaar op en is medicatietrouw. De huidige doelen zijn werken aan assertiviteit in plaats van agressiviteit, zijn financiën, contact uitbouwen met zijn kinderen en stabiliteit behouden. De verdachte gebruikt geen alcohol of verdovende middelen meer en hij verricht vrijwilligerswerk bij het Leger des Heils. Zijn op eigen initiatief gestarte behandeling voor agressieregulatie bij het wijkteam GGZ Parnassia verloopt positief. Gezien het feit dat de verdachte op dit moment ingebed is binnen de zorg, is de kans op recidive aanzienlijk afgenomen. Het is echter van belang dat inbedding binnen de zorg behouden blijft om de kans op recidive blijvend te beperken en dat het reeds ingezette zorgtraject wordt gecontinueerd. Daarom adviseert de reclassering de rechtbank aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. Die termijn is aangevangen op 23 maart 2017. Nu vonnis wordt gewezen op 7 augustus 2019, is de redelijke termijn met ruim vier maanden overschreden. Gelet daarop en gelet op het feit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van feit 2, ziet de rechtbank aanleiding van de strafeis van de officier van justitie af te wijken.
Alles afwegende acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Zij zal daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

7.De in beslag genomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen verbeurd verklaren. De verdachte heeft afstand gedaan van deze voorwerpen. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit is begaan en degene aan wie de voorwerpen toebehoren bekend was met het gebruik in verband daarmee, dan wel bij die verkrijging, dat gebruik redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straffen zijn gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 47, 48 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
47 (zevenenveertig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 in Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, en de aanwijzingen van de reclassering opvolgt;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van wijkteam GGZ Parnassia of een soortgelijke hulpverlener, zolang de reclassering dat nodig vindt, op de tijden en plaatsen als door of namens GGZ Parnassia of die hulpverlener aan te geven. De veroordeelde houdt zich gedurende de behandeling aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dat inhoudt het innemen van medicijnen;
- indien zich een crisis bij de veroordeelde voordoet – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten de Anton Constandse de Gheijnstraat of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dat nodig vindt, en zich houdt aan de huisregels, de middelencontrole en het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- zich gedurende de proeftijd onthoudt van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan een blaastest of een urineonderzoek;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
  • 1. 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zwart, Nokia (355486057905899);
  • 2. 1.00 STK Telefoontoestel Kl: zwart, Nokia, Rm-217.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. J. Eisses, rechter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. J.M.M. van den Hoek en J..R.K.A.M. Waasdorp, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017080152, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, basisteam Hoefkade, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 270).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 104.
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 58-59.
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 78.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 62; proces-verbaal, blz. 256.
6.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 14 april 2017 opgesteld door ing. C.M.M. Diever-Heezen, blz. 263.
7.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 62; proces-verbaal, blz. 255.
8.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI van 14 april 2017 opgesteld door ing. C.M.M. Diever-Heezen, blz. 263.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, blz. 130.
10.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 24 juli 2019.