ECLI:NL:RBDHA:2019:10298

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
C/09/566409 / HA RK 19-33
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herziening van de beschikking inzake Nederlanderschap op basis van huwelijksakte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot herziening van een eerdere beschikking van 5 april 2018, waarin het Nederlanderschap van de verzoeker werd afgewezen. De verzoeker, [Y], woonachtig in India, heeft een verzoek ingediend om te herzien op basis van nieuwe feiten, namelijk de overlegging van een authentieke, gelegaliseerde huwelijksakte van zijn ouders. De rechtbank diende te beoordelen of deze akte voldoende bewijs opleverde voor een rechtsgeldig huwelijk tussen de ouders van verzoeker, wat essentieel is voor het verkrijgen van het Nederlanderschap.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) het verzoek heeft afgewezen en zich heeft aangesloten bij de conclusie van de officier van justitie. De IND betwistte de rechtsgeldigheid van het huwelijk op basis van de overgelegde huwelijksakte, die volgens hen niet op echtheid was onderzocht en niet voldeed aan de vereisten voor erkenning in Nederland. De rechtbank heeft de inconsistenties in de verklaringen van de verzoeker en zijn vader, [vader van Y], als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde huwelijksakte niet voldoende bewijs bood voor een rechtsgeldig huwelijk, en dat verzoeker zijn Nederlanderschap niet kon ontlenen aan zijn biologische vader.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van [Y] afgewezen, met de overweging dat er geen rechtsgeldig huwelijk was vastgesteld dat de juridische vaderlijke relatie tussen [vader van Y] en verzoeker kon bevestigen. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 19-33
Zaaknummer: C/09/566409
Datum beschikking: 27 september 2019

Beschikking op het op 9 januari 2019 ingekomen verzoekschrift van:

[Y] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats] , India,
advocaat mr. A.R. Bissessur te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. C.M. Meijer.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief van 8 maart 2019 van de IND;
- de conclusie van de officier van justitie van 7 mei 2019.
Op 20 juni 2019 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: [vader van Y] , die stelt de vader van verzoeker te zijn (hierna: [vader van Y] ), bijgestaan door de tolk [naam tolk] , mr. Bissessur en de IND in de persoon van mr. C.M. Meijer. Mr. Bissessur heeft een nader stuk overgelegd.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot herziening van de beschikking van 5 april 2018 van deze rechtbank, in die zin dat alsnog wordt vastgesteld dat verzoeker de Nederlandse nationaliteit bezit.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Beoordeling

Verzoeker heeft eerder, op 1 mei 2017, een verzoekschrift ingediend strekkende tot vaststelling van zijn Nederlanderschap. Dat verzoek is door deze rechtbank, bij beschikking van 5 april 2018, afgewezen. Voor zover bekend is tegen die beslissing geen rechtsmiddel ingesteld, zodat deze onherroepelijk is.
Bij het nemen van voornoemde beschikking is van het volgende uitgegaan:
  • [vader van Y] en [moeder van Y] (hierna: de moeder) staan op de geboorteakte van verzoeker vermeld als zijn ouders. Zij hebben sinds 1987 een affectieve relatie.
  • Verzoeker woont sinds zijn geboorte in India.
  • [vader van Y] is in 1991 naar Nederland gekomen.
  • [vader van Y] is op 17 oktober 1995 genaturaliseerd tot Nederlander.
  • Uit een rapport van DNA-onderzoek, verricht door Sanquin, blijkt dat [vader van Y] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid (de kans is groter dan 99,9999%) de biologische vader is van verzoeker.
De vraag die toen voor lag was of ook sprake was van een rechtsgeldig gesloten huwelijk tussen [vader van Y] en de moeder van verzoeker, waaruit zou volgen dat [vader van Y] , behalve de biologische vader van verzoeker, ook de juridische vader van verzoeker is. Verzoeker stelde toen dat geen sprake was van een rechtsgeldig gesloten huwelijk. Immers, het in een tempel gesloten Sikh-huwelijk van [vader van Y] en zijn moeder was niet op grond van de “Anand Karaj Act 1909” geregistreerd. De rechtbank heeft hierop vastgesteld dat [vader van Y] op grond van het Indiase recht geen juridisch vader is (geworden) van verzoeker. De rechtbank oordeelde daarom dat geen sprake was van een in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld die op grond van artikel 10:101 jo. artikel 10:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zou kunnen worden erkend. Aangezien er geen familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen verzoeker en [vader van Y] , ontleent verzoeker het Nederlanderschap niet aan zijn biologische vader.
De rechtbank dient nu te beoordelen of sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden die maken dat de beslissing van 5 april 2018 moet worden herzien.
Verzoeker heeft in de onderhavige procedure gesteld dat hem is gebleken dat het in de tempel gesloten Sikh-huwelijk tussen [vader van Y] en zijn moeder door de Sikhpriester, waarvan hij eerder aannam dat dat niet het geval was, toch blijkt te zijn geregistreerd. Ten bewijze daarvan heeft verzoeker een authentieke, gelegaliseerde, huwelijksakte overgelegd, waarin is vermeld een op [datum registratie huwelijk] 1999 in het district [huwelijksplaats] , India, door een Marriage Officer gesloten huwelijk van [vader van Y] en de moeder van verzoeker.
[vader van Y] heeft ter zitting over het voorgaande verklaard dat hij op [huwelijksdatum 2] 1999 opnieuw is gehuwd met [moeder van Y] , de moeder van verzoeker. In 1987 had tussen hen beiden ook een huwelijksceremonie plaatsgehad. Dat was in een Sikh-tempel. Het huwelijk dat toen daar gesloten was, is nooit geregistreerd. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren. Het was geen gelukkig huwelijk, volgens [vader van Y] . Om die reden kon hij niet naar zijn ouders terugkeren en moest hij bij zijn schoonouders gaan wonen. Tussen zijn familie en de familie van zijn echtgenote was ruzie, wat voor hem reden was om na een tijdje naar Nederland te vertrekken. Toen hij daarna terugkeerde in India vonden de beide families dat hij en zijn echtgenote zich omwille van hun kinderen toch maar moesten verzoenen. De vader van [vader van Y] heeft daartoe de nodige stappen ondernomen. Op [huwelijksdatum 2] 1999 is wederom een huwelijk voltrokken, nu ten overstaan van een “Marriage Officer”. De vader van [vader van Y] had voor die huwelijksceremonie drie getuigen meegenomen. Dat huwelijk werd geregistreerd op [datum registratie huwelijk] 1999. Na dat huwelijk is hij weer naar Nederland vertrokken. Hoewel hij bij de huwelijksceremonie in 1987, niet wetende waarvoor, wel ergens een handtekening heeft gezet, is dat huwelijk toen, in tegenstelling tot wat na de voltrekking van een Sikh-huwelijk gebruikelijk is, niet geregistreerd. Feitelijk is dat huwelijk eerst na de plechtigheid op [huwelijksdatum 2] 1999 geregistreerd, op [datum registratie huwelijk] 1999. Volgens [vader van Y] is in de eerder gevoerde procedure naar de thans overgelegde akte gezocht, echter toen nog zonder resultaat. Zijn kinderen zijn met succes naar de akte blijven zoeken, zodat die in de onderhavige procedure wel kon worden overgelegd.
Verzoeker stelt gelet op het voorgaande dat er geen sprake is van twee rechtsgeldige huwelijken (in 1987 en in 1999) maar van het in 1987 gesloten huwelijk dat eerst op [datum registratie huwelijk] 1999 is geregistreerd. Dat er nu een akte kan worden overgelegd waaruit dat blijkt, maakt volgens verzoeker dat sprake is van een nieuw feit waaruit volgt dat hij is geboren tijdens een rechtsgeldig gesloten huwelijk van zijn moeder met [vader van Y] . Dit leidt er vervolgens toe dat verzoeker bij zijn geboorte van rechtswege de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.
Volgens de IND is het overleggen van de akte door verzoeker inderdaad een nieuw feit. Echter, verkort weergegeven stelt de IND zich op het standpunt dat de thans overgelegde huwelijksakte, nog los van de omstandigheid dat het originele document niet op echtheidskenmerken is onderzocht, niet tot bewijs van het huwelijk van de ouders van verzoeker kan dienen. Meer specifiek bevreemdt het de IND dat in de door verzoeker overgelegde huwelijksakte is vermeld dat het huwelijk tussen [vader van Y] en de moeder van verzoeker is gesloten ten overstaan van de Marriage Officer op grond van “the special marriage act 1954”. Het voorgaande duidt op een tussen de echtelieden gesloten burgerlijk huwelijk en niet op een in een Sikh-tempel gesloten religieus huwelijk. Tot de inwerkingtreding van “The Anand Mariage (Amendment) Act, 2012”, werden Sikh-huwelijken geregistreerd onder de “Hindu Marriage Act 1955” die van toepassing is op Sikhs. Derhalve mag verwacht worden dat het in 1987 gesloten religieuze Sikh-huwelijk (Anand Karaj), als er al een latere registratie van dit huwelijk zou hebben plaatsgevonden, zou zijn geregistreerd onder de “Hindu Marriage Act 1955” en dat een uittreksel uit het “Hindu Marriage Register” was overgelegd ten bewijze van dit huwelijk. De “Anand Mariage Act 2012” geeft een aparte registratiemogelijkheid voor Sikh-huwelijken die voorheen niet bestond.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verzoeker met de in het geding gebrachte authentieke, gelegaliseerde, huwelijksakte voldoende bewijs heeft geleverd van een rechtsgeldig, in Nederland te erkennen huwelijk tussen [vader van Y] en [moeder van Y] , waardoor [vader van Y] als de juridische vader van verzoeker kan worden beschouwd en waaraan verzoeker zijn Nederlanderschap kan ontlenen.
Het betreft hier een huwelijksakte waarvan de IND heeft aangevoerd dat die niet op echtheid is onderzocht. Indien, veronderstellenderwijs, wordt aangenomen dat de huwelijksakte echt is en in Nederland erkend kan worden, dan levert deze huwelijksakte als authentieke akte krachtens artikel 157 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard.
Volgens artikel 151 Rv houdt dwingend bewijs in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen dan wel verplicht is de bewijskracht te erkennen die de wet aan bepaalde gegevens verbindt. Tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat vrij, tenzij de wet het uitsluit. Artikel 152 Rv bepaalt vervolgens dat bewijs kan worden geleverd door alle middelen, tenzij de wet anders bepaalt en dat de waardering van het bewijs is overgelaten aan het oordeel van de rechter, tenzij de wet anders bepaalt.
De rechtbank is van oordeel dat de IND in het leveren van tegenbewijs tegen de akte is geslaagd. Immers, hetgeen verzoeker (vooral door middel van de verklaring van [vader van Y] ter zitting) ter uitleg van het ineens opduiken van de thans overgelegde huwelijksakte heeft aangevoerd, is dermate inconsistent en (mede door die inconsistentie) ongeloofwaardig, dat enkel op basis van de inhoud van de overgelegde huwelijksakte er niet van kan worden uitgegaan dat tussen [vader van Y] en de moeder van verzoeker een rechtsgeldig, voor erkenning in aanmerking komend huwelijk is gesloten.
In zowel de eerdere als in onderhavige procedure zijn door (of namens) verzoeker veel verschillende, tegenstrijdige standpunten ten aanzien van het bestaan en de voltrekking van het huwelijk ingenomen, die door de IND steeds onderbouwd zijn weerlegd. In de eerste procedure heeft verzoeker zich op het standpunt gesteld dat tussen zijn ouders geen rechtsgeldig huwelijk had plaatsgevonden, maar dat slechts sprake was geweest van een ceremonie in een tempel, waarvan geen registratie had plaatsgevonden. In deze procedure stelt verzoeker zich vervolgens op het standpunt dat zijn ouders in 1987 in een Sikhtempel zijn gehuwd en dat dit huwelijk vervolgens in 1999 is geregistreerd. Deze stelling strookt niet met de inhoud van de huwelijksakte en ook niet met de verklaring van [vader van Y] ter zitting, die overigens ook niet consistent lijkt te zijn als de rechtbank daarop doorvraagt. De IND wijst er terecht op dat in de akte is vermeld: “I, [..] Marriage Officer [huwelijksplaats] , hereby certify that on the [datum registratie huwelijk] 1999, Mr. [vader van Y] [..] and [moeder van Y] […] appeared in before me and that each of them in my presence and in the presence of three witnesses […] made the declaration required by section 11 of the special Marriage Act, 1954 […]”. Dit duidt erop dat er een nieuw huwelijk is gesloten en niet dat dit een latere registratie van een eerder (Sikh-)huwelijk betreft. Met deze onduidelijkheid op de zitting geconfronteerd, heeft [vader van Y] verklaard dat er inderdaad een tweede huwelijksceremonie heeft plaatsgevonden, dat hij dit in de voorgaande procedure niet meer wist en dat hij dit daardoor niet eerder naar voren heeft gebracht. Deze verklaring acht de rechtbank dermate onwaarschijnlijk en ongeloofwaardig dat zij reden heeft om aan de juistheid van de thans in het geding gebrachte huwelijksakte ernstig te twijfelen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat uit de door verzoeker in het geding gebrachte huwelijksakte niet is bewezen dat sprake is van een in het buitenland tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld die op grond van artikel 10:101 jo. artikel 10:100 BW zou kunnen worden erkend en waaraan verzoeker zijn Nederlanderschap zou kunnen ontlenen. Gelet op het voorgaande wordt verzoeker niet toegelaten tot het leveren van nader bewijs.
De rechtbank wijst het verzoek af.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, H.M. Boone en A.M. Gruschke, rechters, bijgestaan door V. van den Hoed-Koreneef als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 september 2019.