In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot herziening van een eerdere beschikking van 5 april 2018, waarin het Nederlanderschap van de verzoeker werd afgewezen. De verzoeker, [Y], woonachtig in India, heeft een verzoek ingediend om te herzien op basis van nieuwe feiten, namelijk de overlegging van een authentieke, gelegaliseerde huwelijksakte van zijn ouders. De rechtbank diende te beoordelen of deze akte voldoende bewijs opleverde voor een rechtsgeldig huwelijk tussen de ouders van verzoeker, wat essentieel is voor het verkrijgen van het Nederlanderschap.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de IND (Immigratie- en Naturalisatiedienst) het verzoek heeft afgewezen en zich heeft aangesloten bij de conclusie van de officier van justitie. De IND betwistte de rechtsgeldigheid van het huwelijk op basis van de overgelegde huwelijksakte, die volgens hen niet op echtheid was onderzocht en niet voldeed aan de vereisten voor erkenning in Nederland. De rechtbank heeft de inconsistenties in de verklaringen van de verzoeker en zijn vader, [vader van Y], als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de overgelegde huwelijksakte niet voldoende bewijs bood voor een rechtsgeldig huwelijk, en dat verzoeker zijn Nederlanderschap niet kon ontlenen aan zijn biologische vader.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van [Y] afgewezen, met de overweging dat er geen rechtsgeldig huwelijk was vastgesteld dat de juridische vaderlijke relatie tussen [vader van Y] en verzoeker kon bevestigen. De beslissing is genomen na zorgvuldige afweging van de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting.