ECLI:NL:RBDHA:2019:10252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
2 oktober 2019
Zaaknummer
C-09-580689-KG ZA 19-929
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verbod handhaving besluit burgemeester tot sluiting horeca-instelling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], handelend onder de naam [het Café], en de Gemeente Leiden. De zaak betreft een besluit van de burgemeester van de Gemeente Leiden om de horeca-instelling van [eiser] voor de duur van zes maanden te sluiten op basis van artikel 2:30 van de Algemene plaatselijke verordening. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de bezwaarprocedure was nog niet afgerond. Eerder had de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter al een verzoek van [eiser] om een voorlopige voorziening te treffen, dat strekte tot schorsing van het besluit, afgewezen.

Tijdens de zitting heeft de voorzieningenrechter de standpunten van beide partijen gehoord. [eiser] vorderde in het kort geding dat de Gemeente zou worden verboden om het besluit te handhaven, met veroordeling van de Gemeente in de proces- en nakosten. De Gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bevoegdheid van de burgerlijke rechter in dit geval is gegeven, omdat [eiser] zijn vordering baseert op onrechtmatig handelen van de Gemeente.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of de Gemeente in redelijkheid het besluit mag handhaven. Het oordeel van de bestuursrechter over de rechtmatigheid van het besluit kan niet door de civiele rechter worden herbeoordeeld. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de Gemeente in redelijkheid het oordeel van de bestuursrechter kan volgen en dat [eiser] zich in dit geval tot de bestuursrechtelijke procedure moet wenden. De vordering van [eiser] is afgewezen, en hij is veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/580689 / KG ZA 19-929
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 27 september 2019
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam
[het Café],
zaakdoende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. P. Koorn te Rotterdam,
tegen:
DE GEMEENTE LEIDEN,
zetelend te Leiden,
gedaagde,
advocaat mr. R. Lever te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als '[eiser]' en 'de Gemeente'.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door J.W. van Leeuwen, griffier.
Verschenen zijn:
- [eiser], vergezeld van de heer [de bedrijfsleider], bedrijfsleider van [het Café], en bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw mr. [A], horecacoördinator van de Gemeente, alsmede de advocaat van de Gemeente.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Bij besluit van 18 juli 2019 heeft de burgemeester van de Gemeente besloten de horeca-instelling van [eiser] - [het Café] (hierna 'het Café') - voor de duur van zes maanden te sluiten op grond van artikel 2:30 van de Algemene plaatselijke verordening (hierna 'het Besluit').
1.2.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen het Besluit. De bezwaarprocedure is nog niet geëindigd.
1.3.
Bij uitspraak van 19 september 2019 heeft de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek van [eiser] om een voorlopige voorziening te treffen - strekkende tot schorsing van het Besluit hangende bezwaar - afgewezen.
1.4.
Op 20 september 2019 heeft [eiser] verzocht om herziening van de uitspraak van 19 september 2019. Naar aanleiding daarvan heeft de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter van deze rechtbank - bij uitspraak van 24 september 2019 - overwogen dat het buitengewoon rechtsmiddel van herziening niet openstaat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter en dat het verzoek van [eiser] wordt aangemerkt als een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening (andermaal strekkend tot schorsing van het Besluit). Dit nieuwe verzoek heeft de voorzieningenrechter vervolgens afgewezen.
1.5.
Bij brief van 24 september 2019 heeft de burgemeester van de Gemeente aangekondigd het Besluit te gaan handhaven en dat het Café met ingang van 27 september 2019 om 15.00 uur moet zijn gesloten.
1.6.
Op 25 september 2019 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen de uitspraken van 19 en 24 september 2019, met het verzoek om een voorlopige voorziening en een tussentijdse maatregel te treffen. Deze procedure is nog aanhangig.
1.7.
Zakelijk weergegeven vordert [eiser] in dit kort geding, na wijziging en gedeeltelijke intrekking van eis, de Gemeente - op straffe van verbeurte van een dwangsom - te verbieden over te gaan tot handhaving van het Besluit, met veroordeling van de Gemeente in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. De Gemeente voert gemotiveerd verweer.
1.8.
Het gevorderde komt niet voor toewijzing in aanmerking. Daartoe is het volgende redengevend.
1.9.
Nu [eiser] zijn vordering grondt op onrechtmatig handelen van de Gemeente is daarmee in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit spoedeisende geval de voorzieningenrechter in kort geding - gegeven.
1.10.
De volgende vraag die moet worden beantwoord is of de Gemeente - op grond van het totale feitencomplex - in redelijkheid het Besluit mag handhaven, wat leidt tot sluiting van het Café per heden. Volgens [eiser] is de Gemeente daartoe niet bevoegd en dient zij over te gaan tot schorsing van het Besluit. Daartoe stelt [eiser] dat de bestuursrechtelijke beslissingen van 19 en 24 september 2019 niet deugen, aangezien de bestuursrechter daarin van feitelijke onjuistheden is uitgegaan en relevante jurisprudentie ten onrechte niet heeft meegewogen.
1.11.
De stellingen van [eiser] komen in feite erop neer dat de Gemeente c.q. de Burgemeester het oordeel van de bestuursrechter niet mag volgen. Het is echter niet aan de civiele rechter om een oordeel te vellen over de rechtmatigheid van een juridisch oordeel van de bestuursrechter. Te minder nu vaststaat dat [eiser] alle stellingen die hij in dit kort geding heeft aangevoerd - waaronder die betreffende de feitelijke onjuistheden - ook in de bestuursrechtelijke procedures aan de orde heeft kunnen stellen, wat hij ook heeft gedaan. Mede gelet op de inrichting van het Nederlands rechtssysteem, kan het enkele feit dat [eiser] bij de bestuursrechter (tot tweemaal toe) geen gelijk heeft gekregen niet meebrengen dat de civiele rechter tot een herbeoordeling van de bestuursrechtelijke uitspraken - waarop deze procedure dus feitelijk neerkomt - overgaat. Een civielrechtelijk kort geding kan niet dienen als verkapt appel van bestuursrechtelijke beslissingen.
1.12.
Gelet op het voorgaande is de Gemeente in redelijkheid bevoegd het oordeel van de bestuursrechter te volgen, zonder daarmee onrechtmatig jegens [eiser] te handelen. Indien [eiser] zich niet in het handelen van de Gemeente kan vinden, staat voor hem enkel de daarvoor geëigende bestuursrechtelijke procedure ter beschikking.
1.13.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
1.14.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. Duidelijk is geworden dat [eiser] er belang bij heeft dat hij op korte tijd duidelijkheid krijgt over zijn positie, althans die van het Café. Gelet hierop mag van de Gemeente worden verlangd dat zo spoedig mogelijk wordt beslist op het bezwaar van [eiser] tegen het Besluit.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
2.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
J.W. van Leeuwen S.J. Hoekstra-van Vliet