ECLI:NL:RBDHA:2019:10211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F. Uzumcu, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M.L. Turnhout. Eiseres had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) die per 2 juli 2018 door verweerder was beëindigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 9 juli 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder de gelegenheid gegeven om een nader onderzoek door een arbeidsdeskundige te laten verrichten. Na dit onderzoek heeft verweerder op 16 augustus 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het eerdere besluit werd herzien en het bezwaar van eiseres gegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan eiseres is tegemoetgekomen, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 1.024,-, en heeft bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 46,- door verweerder moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. O.M. Harms, in aanwezigheid van griffier S.J.W. Stort.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8402

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Uzumcu),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Turnhout).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 2 juli 2018 beëindigd.
Bij besluit van 14 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 9 juli 2019 ter zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om een nader onderzoek door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) te laten verrichten en hierover te rapporteren.
Verweerder heeft het bedoelde onderzoek door de arbeidsdeskundige b&b laten verrichten. Verweerder heeft voorts een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, gedateerd 16 augustus 2019. Verweerder heeft het bestreden besluit herzien, het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en bepaald dat eiseres per 2 juli 2018 onverminderd recht heeft op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft vervolgens bij brief van 27 augustus 2019 het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft bij brief van 3 september 2019 meegedeeld dat er geen bezwaar bestaat tegen een proceskostenvergoeding.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, op verzoek van de indiener gedaan bij de intrekking van het beroep, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de kosten die de indiener in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
4. De rechtbank wijst er tot slot op dat het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,- ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door verweerder aan eiseres moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet open bij de rechtbank.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij op grond van artikel 8:55, eerste lid van de Awb vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.