De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. Voorts is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] worden in hun ontwikkeling bedreigd. Er zijn zorgen omtrent de sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling van [minderjarige 1] . Hij is gediagnosticeerd met ADD/ADHD. Hij wordt omschreven als emotieloos, is op school weinig enthousiast of vrolijk en heeft moeite om adequate relaties aan te gaan met leeftijdsgenoten. Tot zijn plaatsing bij de vader was er sprake van fors schoolverzuim. Daarnaast heeft hij geen vrijetijdsbesteding. Voorts heeft hij vaak ruzie met zijn zus en bij de vader thuis vertoont hij soms agressief gedrag. Het is van belang dat [minderjarige 1] hulp krijgt bij het verbeteren van zijn emotieregulatie.
Bij [minderjarige 2] bestaan zorgen om haar emotionele ontwikkeling. Zij heeft zich een lange periode
onveilig gevoel bij de moeder, maar voelt zich nu wel veilig bij vader. De relatie tussen [minderjarige 2] en de moeder is verstoord en haar vertrouwen in de moeder moet worden hersteld. Er is voorts via de GGZ nader onderzoek nodig naar eventuele trauma’s bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen sinds medio juni 2019 bij de vader, vanwege grote zorgen bij de moeder omtrent middelengebruik (alcohol en drugs) en het onvoldoende kunnen stellen van grenzen en bieden van structuur aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] De zorgen over de moeder zijn de afgelopen twee maanden nog niet verdwenen. Moeder is wisselend in haar uitlatingen omtrent haar drugsgebruik. De moeder erkent inmiddels een alcoholverslaving te hebben en het is positief dat zij daarvoor een behandeling gaat volgen bij De Brijder. Het is voorts van belang dat zij werkt aan de verbetering van haar emotieregulatie en het stellen van grenzen en bieden van structuur aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] Bijvoorbeeld via De Waag (Veilig en Sterk).
Daarnaast kan de vader de komende periode in de thuissituatie opvoedondersteuning van bijvoorbeeld Kwadraad gebruiken, om goed te kunnen omgaan met de ADD/ADHD van [minderjarige 1] en zijn soms negatieve gedrag alsmede om te leren hoe hij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] sociaal-emotioneel kan ondersteunen.
Tevens is het van belang om de communicatie tussen de vader en de moeder te verbeteren, bijvoorbeeld via mediation.
Het is niet de verwachting dat de ouders zelfstandig met behulp van vrijwillige hulpverlening voornoemde problematiek voldoende weg kunnen nemen, omdat dit tot nu toe ook niet is gelukt. Het is daarom naar het oordeel van de kinderrechter van belang dat het komende jaar een jeugdbeschermer in het kader van een ondertoezichtstelling wordt ingezet om meer zicht te krijgen op de situatie, de benodigde hulpverlening in te zetten, te coördineren en te monitoren en toe te werken naar een veilige terugplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder. Wat dit laatste betreft acht de kinderrechter gelet op de omstandigheden een uithuisplaatsing van een jaar te lang en drie maanden te kort. Naar verwachting is een periode van zes maanden passend en geboden. Zij acht het wel van belang een vinger aan de pols te houden en zal het verzoek daarom voor het overige aanhouden tot een nader te bepalen zitting om te bezien of een machtiging uithuisplaatsing nog langer noodzakelijk is.