ECLI:NL:RBDHA:2019:10150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 september 2019
Publicatiedatum
30 september 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor overtreding van informatieplicht door erkend referent van kennismigranten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een erkend referent van kennismigranten en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres, een bedrijf dat zich bezighoudt met payrolling en detachering, kreeg een bestuurlijke boete van € 8.250,- opgelegd omdat zij niet tijdig had gemeld dat zes werknemers maandenlang niet voldeden aan het looncriterium. De rechtbank oordeelde dat de eiseres de informatieplicht had overtreden, zoals vastgelegd in artikel 4.17 en artikel 4.23 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. De eiseres had in een eerder stadium informatie verstrekt over de situatie van de werknemers, maar had nagelaten om dit binnen de vereiste termijn van vier weken te melden aan de autoriteiten. De rechtbank benadrukte dat het aan de werkgever is om aan te tonen dat het loon daadwerkelijk is uitbetaald en dat verlate betalingen niet kunnen leiden tot het voldoen aan het looncriterium in de betreffende maanden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en bevestigde de boete, waarbij werd opgemerkt dat de ernst van de overtreding niet afnam door het feit dat de staatssecretaris had besloten om de verblijfsvergunningen niet in te trekken. De rechtbank concludeerde dat de eiseres niet voldoende had gedaan om de overtreding te voorkomen en dat de opgelegde boete in overeenstemming was met het beleid van de staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1136

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 september 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. I.R. Köhne),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kristel).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete van € 8.250,- opgelegd voor overtreding van artikel 4.17, eerste lid, van het Voorschrift vreemdelingen 2000 (VV 2000) in samenhang met artikel 4.23, eerste lid, onder b, van het VV 2000 (hierna: de informatieplicht).
Bij besluit van 7 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 september 2019.
Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Voorts zijn verschenen [A] en [B] , werkzaam bij eiseres.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Eiseres is erkend referent in de zin van artikel 2c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) voor kennismigranten. Eiseres houdt zich onder meer bezig met het verlenen van diensten als payrolling en detachering van personeel. Eiseres sluit in het kader van payrolling enerzijds een overeenkomst met een opdrachtgever om kennismigranten te leveren die de opdrachtgever zelf heeft geselecteerd, en anderzijds een arbeidsovereenkomst met de kennismigranten ten aanzien van wie eiseres als juridisch werkgever fungeert.
3. Op initiatief van eiseres heeft op 22 december 2016 een gesprek plaatsgevonden waarin namens eiseres aan verweerder informatie is verstrekt dat een aantal kennismigranten van Chinese nationaliteit 20 maanden geen salaris van eiseres heeft ontvangen, omdat de opdrachtgever het daartoe afgesproken geld niet aan eiseres heeft overgemaakt. Eiseres heeft gesteld dat zij slachtoffer is van oplichting en hiervan aangifte heeft gedaan alsook een melding bij de Belastingdienst en de FIOD.
Het verslag van het gesprek van 22 december 2016 is door eiseres voor akkoord getekend.
Op grond van de in het gesprek van 22 december 2016 verstrekte gegevens heeft verweerder geconstateerd dat eiseres de informatieplicht heeft overtreden. Verweerder heeft op 16 juni 2017 en op 24 januari 2018 boeterapporten opgesteld voor overtreding van de informatieplicht door eiseres in de periode van juli 2014 tot 31 oktober 2016 ten aanzien van totaal zes vreemdelingen van Chinese nationaliteit, voor wie eiseres als erkend referent is opgetreden. Bij brief van 29 januari 2018 heeft verweerder de boeterapporten aan eiseres toegezonden en eiseres in kennis gesteld van zijn voornemen om haar een bestuurlijke boete van € 18.000,- (uitgaande van de maximale bestuurlijke boete van € 3.000,- per vreemdeling) op te leggen op grond van artikel 55a van de Vw 2000.
4.1
Na een zienswijze van eiseres te hebben ontvangen, heeft verweerder bij het primaire besluit een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.250,-. Verweerder heeft aangegeven dat het hier een minder ernstige overtreding betreft en dat de maximale boete van € 18.000,- daarom verminderd wordt met 50% en aldus gesteld wordt op € 9.000,-. Op grond van het evenredigheidsbeginsel en de omstandigheden van het geval heeft verweerder het boetebedrag van € 9.000,- in geval van vier overtredingen met 10% en in geval van twee overtredingen met 5% gematigd, waardoor de hoogte van de boete op € 8.250,- is gesteld.
4.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit ongewijzigd gehandhaafd.
5. Eiseres heeft in de beroepsgronden, samengevat, aangevoerd dat van het niet voldoen aan het looncriterium geen sprake is, en dat er daarom geen sprake kan zijn van overtreding van de informatieplicht. Het looncriterium gaat over de hoogte van het overeengekomen loon, niet over het betaalmoment. Eiseres wist niet dat zij enige verplichting overtrad, als daarvan sprake zou zijn. Op zijn minst is de wettelijke regeling onduidelijk en voor meer uitleg vatbaar. Een waarschuwing was daarom passender, te meer nu van een ernstige overtreding geen sprake is, eiseres uit eigen beweging melding en aangifte heeft gedaan, en verweerder eiseres nooit op de hoogte heeft gesteld van relevante informatie waarover verweerder wel maar eiseres niet beschikte, zoals het gegeven dat ook een ander bedrijf over de betreffende opdrachtgever melding had gedaan. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard, zonder eiseres te hebben gehoord.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Op grond van artikel 4.17, eerste lid, van het VV 2000, in verbinding met artikel 4.23, eerste lid, onder b, van het VV 2000, is de erkend referent gehouden om binnen vier weken te melden indien zich een situatie voordoet dat zijn werknemer niet meer voldoet aan het looncriterium bedoeld in artikel 1d, eerste lid, sub a, onder 1°, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (BuWav).
Bij besluit van 20 september 2013 tot wijziging van het BuWav in verband met de herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (Staatsblad 2013, 360) is artikel 1d van het BuWav gewijzigd. Aan dit artikel is een (vijfde) lid toegevoegd inhoudend dat het loon, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, ten minste marktconform is als bedoeld in artikel 3.30a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en over een periode van ten hoogste een maand door de werkgever bijgeschreven wordt op een bankrekening bestemd voor girale betaling, op naam van de vreemdeling. Het looncriterium in het eerste lid, sub a, onder 1°, is in die zin gewijzigd dat het overeengekomen loon dat de kennismigrant van de werkgever ontvangt, tenminste het in die bepaling genoemde salaris per maand bedraagt en niet langer een salaris per jaar. Deze wijzigingen zijn met ingang van 1 januari 2014 in werking getreden. Uit de nota van toelichting, Staatsblad 2013, 360, (verder: nota van toelichting) blijkt dat met de wijzigingen is beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen van de kennismigrantenregeling voor wat betreft het loon van de kennismigrant, door het beter controleren van het loon mogelijk te maken door in de plaats van een jaarbedrag een salariseis per maand te stellen alsook de voorwaarde te stellen dat betaling van het loon giraal dient plaats te vinden.
Uit de omschrijving in artikel 1d, eerste lid, sub a, onder 1°, van het BuWav blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat het maandlooncriterium inhoudt dat de kennismigrant het overeengekomen loon per maand ook daadwerkelijk moet ontvangen. Het is aan eiseres als werkgever om (met bewijsstukken) aan te tonen dat de overeengekomen loonbedragen daadwerkelijk per maand zijn uitbetaald. Indien betaling uitblijft, voldoet de vreemdeling in de desbetreffende maand(en) niet aan het maandlooncriterium en kunnen verlate betalingen niet alsnog ertoe leiden dat aan het maandlooncriterium in de betreffende maanden werd voldaan. De rechtbank vindt voor deze uitleg steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:296, r.o. 3.2). Ook in het aan artikel 1d van het BuWav toegevoegde vijfde lid ziet de rechtbank een bevestiging van de juistheid van deze uitleg. Uit de nota van toelichting blijkt immers dat met deze wijzigingen wordt voorkomen dat de werkgever kan stellen dat de uitbetaling van het salaris later dat jaar zal plaatsvinden. In die nota van toelichting wordt verder vermeld dat de werkgever met originele bewijsstukken, zoals loonstroken, moet kunnen aantonen dat hij de kennismigrant daadwerkelijk betaalt.
De stelling van eiseres dat in de arbeidsovereenkomsten, die bij de beoordeling van de aanvragen zijn overgelegd, overeengekomen is dat het loon niet direct na de maand waarop het betrekking heeft hoeft te worden betaald, doch uiterlijk voor het eind van de maximale termijn van een kwartaal als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek, kan eiseres gelet op het vorenoverwogene, niet baten. Overigens heeft eiseres het maandloon aan de zes vreemdelingen ook achteraf niet uitbetaald.
Uit de ratio van de kennismigrantenregeling en het systeem van de Vw 2000 volgt verder dat het niet voldoen aan het maandlooncriterium betekent dat er niet (langer) aan de beperking, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vb 2000 waaronder de verblijfsvergunning is verleend, wordt voldaan. Dit levert een grond op voor intrekking van de verblijfsvergunning op grond van artikel 19, in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. De informatie omtrent het niet betalen van loon is dus relevant voor de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling. De erkend referent, die van de kennismigrantenregeling gebruik maakt, moet zulke informatie (relevante wijzigingen) doorgeven aan verweerder. Het gaat hier om een resultaatverplichting (zie de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4108). Op deze verplichting wordt tevens gewezen in het door de erkend referent ondertekende aanvraagformulier.
6.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres kennis had van het feit dat de zes vreemdelingen meerdere maanden geen salaris hebben ontvangen. Uit de door eiseres opgestelde notitie “APS – payrolling Chinese contractors” (p. 22), overgelegd door eiseres in het gesprek van
22 december 2016, blijkt dat eiseres sedert 2014 bezig was om de inlener van de zes vreemdelingen tot betaling van openstaande facturen te bewegen. Op pagina 21 van dit document is vermeld: “Nu de facturen van APS onbetaald zijn gebleven, heeft APS de werknemers al 20 maanden geen salaris kunnen betalen.” In het gesprek van 22 december 2016 heeft eiseres de juistheid van deze informatie bevestigd.
De omstandigheid dat, zoals de CEO van eiseres ter zitting heeft verklaard, hij niet eerder dan eind 2016 wist dat aan zes vreemdelingen maandenlang geen loon werd uitbetaald en hij vervolgens binnen een week verweerder en andere instanties heeft geïnformeerd, doet niet af aan het feit dat (personeel van) eiseres al vanaf 2014 ervan wist dat ten aanzien van die vreemdelingen geen loonbetaling plaatsvond, maar dit niet binnen vier weken aan verweerder heeft gemeld.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres de informatieplicht vervat in artikel 4.23, eerste lid, onder b, van het VV 2000 heeft overtreden.
6.3
Verweerder heeft terecht gesteld dat sprake is van zes overtredingen van de informatieplicht, nu eiseres als erkend referent ten aanzien van ieder van de zes vreemdelingen een informatieplicht heeft en deze geschonden heeft.
6.4
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om in het geheel geen boete aan eiseres op te leggen. Eiseres heeft niet al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is gedaan om de overtreding te voorkomen. Dat eiseres verweerder over het niet uitbetalen van loon aan de zes vreemdelingen niet tijdig heeft geïnformeerd, valt haar volledig te verwijten. Indien bij eiseres onduidelijkheid bestond over de inhoud van de kennismigrantenregeling of de voor haar geldende verplichtingen, had het op de weg van eiseres gelegen om zich tijdig daarover te informeren.
6.5
Verweerder hanteert een gedifferentieerd boetesysteem, waarbij volgens paragraaf B1/9.1 van de Vc 2000 een overtreding van de informatieplicht die tot intrekking van de verblijfsvergunning van de desbetreffende vreemdeling leidt of zou hebben geleid, als ernstig wordt aangemerkt. Bij een ernstige overtreding gaat verweerder over tot boeteoplegging zonder voorafgaande waarschuwing. De Afdeling heeft in de uitspraak van 26 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4108) geoordeeld dat dit beleid niet onredelijk is.
6.6
Verweerder moet ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de aanwending van zijn discretionaire bevoegdheid tot oplegging van een boete, de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ook indien het boetebeleid van verweerder als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient verweerder bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat deze evenredig is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
6.6.1
Door het niet voldoen aan het looncriterium door de kennismigrant, wordt er niet langer aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant voldaan. Omdat deze situatie zich ten aanzien van de zes vreemdelingen voordeed, was er objectief gezien een grondslag voor intrekking van de verblijfsvergunningen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de slotoverweging onder 6.1. Verweerder heeft zich gelet op het beleid daarom terecht op het standpunt gesteld dat het niet tijdig melden door eiseres dat de zes vreemdelingen geen loon hebben ontvangen, een ernstige overtreding van de informatieplicht betreft. De omstandigheid dat verweerder niet tot intrekking van de verblijfsvergunningen is overgegaan, doet niets af aan de ernst van de overtreding. Verweerder hoefde conform zijn beleid dan ook geen waarschuwing eerst te geven, doch kon direct tot boeteoplegging overgaan.
De stelling van eiseres dat verweerder haar niet heeft geïnformeerd dat ook een ander bedrijf over de betreffende opdrachtgever melding had gedaan, doet aan het vorenstaande niet af, nu het hier om de eigen verantwoordelijkheid van eiseres bij het nakomen van de informatieplicht gaat. Ook de stelling van eiseres dat zij slachtoffer is geweest van oplichting door de opdrachtgever ontslaat eiseres niet van de wettelijke verplichtingen die op haar als erkend referent rusten.
6.6.2
Het boetebedrag is conform de werkinstructie 2013/19 vastgesteld. In de omstandigheid dat eiseres zelf het initiatief heeft genomen om melding te doen dat de zes vreemdelingen maandenlang geen loon hebben ontvangen, heeft verweerder aanleiding gezien om het boetebedrag dat is vastgesteld overeenkomstig de ernst van de overtreding, met 50% te matigen. Hiermee heeft verweerder toepassing gegeven aan het evenredigheidsbeginsel. Vervolgens heeft verweerder de boete gematigd wegens tijdsverloop.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiseres aangevoerde omstandigheden terecht geen aanleiding heeft gezien om de boete verder te matigen. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen de duur van de overschrijding van de termijn waarbinnen de wijziging gemeld had dienen te worden, alsook het feit dat eiseres reeds in april 2015 op het niet goed naleven van de plichten van een erkend referent was gewezen.
7. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake indien uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat het bezwaar ongegrond is en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. De enkele omstandigheid dat een bestuurlijke boete is opgelegd, maakt dat niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de omstandigheden in deze zaak op goede gronden heeft afgezien van het horen in bezwaar. Het feitencomplex, dat zes vreemdelingen ten aanzien van wie eiseres als erkend referent fungeerde, maandenlang geen loon hebben ontvangen en het gegeven dat eiseres dit niet binnen vier weken heeft gemeld, is door eiseres niet betwist. De vraag of dit feitencomplex een overtreding van de informatieplicht oplevert waarvoor een boete dient te worden opgelegd, is een juridische vraag de beantwoording waarvan uitleg van de relevante wet- en regelgeving vergt. Gelet hierop en gezien de ingediende bezwaargronden, die in de kern een herhaling van de door eiseres in het kader van de zienswijze ingenomen standpunten betreffen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat van het horen in bezwaar kan worden afgezien omdat het horen in dit geval niet tot een andersluidend boetebesluit zou hebben geleid.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. G. van Zeben-de Vries en mr. R.H. Smits, leden, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 55a
1. Onze Minister kan bij een overtreding van de verplichtingen bij of krachtens artikelen 2a, tweede lid, onder b, (..), 54, (..) tweede lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 3.000,00 voor ondernemingen, rechtspersonen en andere organisaties (..). Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de hoogte van de bestuurlijke boete.
(..).
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 44a
1. De referent die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de vreemdeling, wiens referent hij is, niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, doet hiervan binnen vier weken mededeling aan Onze Minister.
(..)
3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de door de referent te verstrekken gegevens betreffende
(..)
b. de nakoming van zijn verplichtingen als referent
(..).
Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen
Artikel 1d
1. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, is niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onderdelen a, b, c, d, e, k of l, van de Vreemdelingenwet 2000 of een vreemdeling die in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel «kennismigrant» waarvoor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is aangevraagd en die:
a. als kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 in Nederland wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst of een ambtelijke aanstelling en:
1°. van wie het overeengekomen vaste, naar tijdruimte en in geld vastgestelde loon als vergoeding voor zijn arbeid dat hij van de werkgever ontvangt, indien hij de leeftijd van dertig jaar niet heeft bereikt, ten minste € 3.299,00 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag, dan wel indien hij dertig jaar of ouder is, ten minste € 4.500,00 per maand bedraagt, waartoe niet wordt gerekend de door de werkgever te betalen vakantiebijslag
(..)
4. De in het eerste lid, onder a, genoemde bedragen worden jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd met het percentage waarmee het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand oktober daaraan voorafgaand, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek, afwijkt van het indexcijfer waarop de laatste vaststelling van de bedragen is gebaseerd. De gewijzigde bedragen worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.
5. Het loon, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, is ten minste marktconform als bedoeld in artikel 3.30a van het Vreemdelingenbesluit 2000 en wordt door de werkgever over een periode van ten hoogste een maand, bijgeschreven op een bankrekening, bestemd voor girale betaling, op naam van de vreemdeling.
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 4.17
1. De inlichtingen, bedoeld in deze paragraaf, worden binnen vier weken door de vreemdeling, (..), diens referent (..) verstrekt, voor zover hij daarvan kennis heeft of kan hebben, in een door de Minister ter beschikking gesteld formulier.
2. In de verklaring wordt in ieder geval melding gemaakt van:
a. het feit waarover hij inlichtingen dient te verstrekken;
b. de personalia van de vreemdeling waarop de inlichtingen betrekking hebben;
c. de relevante feiten en omstandigheden;
d. vanaf wanneer de wijziging of omstandigheden zich voordoen of voordeden.
Artikel 4.23
1. De referent van een vreemdeling, die in Nederland verblijft of wil verblijven in het kader van arbeid als kennismigrant of als houder van de Europese blauwe kaart, verstrekt inlichtingen indien:
(..)
b. de vreemdeling, die in Nederland verblijft of wil verblijven in het kader van arbeid als kennismigrant, niet meer aan het looncriterium, bedoeld in artikel 1d, eerste lid, onder a, subonderdelen 1 en 2 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, voldoet of, indien het looncriterium niet van toepassing is, de vreemdeling niet meer zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt;
(..).
Vreemdelingencirculaire 2000
B1/9.1 Bestuurlijke boete
B1/9.1.1 Inleiding
De IND legt bij een overtreding van een wettelijke verplichting een bestuurlijke boete op aan de referent.
(..)
B1/9.1.2 Waarschuwing
Als de referent (..) voor de eerste keer een wettelijke verplichting overtreedt, geeft de IND een waarschuwing (..)
Wanneer door de ernst van een overtreding een waarschuwing niet op haar plaats is, legt de IND zonder eerst te waarschuwen, een bestuurlijke boete op.
(..)
B1/9.3.1 Berekening hoogte van de bestuurlijke boete
Als sprake is van meerdere overtredingen van verschillende of dezelfde wettelijke verplichting(en) legt de IND een bestuurlijke boete op die bestaat uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. De hoogte van de (totale) bestuurlijke boete is niet gemaximeerd.
(..)
B1/9.3.2 Ernst van de overtreding
De IND legt een bestuurlijke boete op van maximaal 100 procent van het bedrag dat opgenomen is in artikel 55a, eerste of derde lid, van de Vw 2000, als sprake is van een overtreding van een wettelijke verplichting die als ernstig wordt aangemerkt. Als sprake is van een minder ernstige overtreding matigt de IND het boetebedrag tot 50 procent van de maximale boete zoals opgenomen in artikel 55a, eerste of derde lid, Vw 2000.
De IND beschouwt de volgende overtredingen van een wettelijke verplichting door de (..) referent in ieder geval als ernstig:
(..)
- een overtreding van de informatieplicht die tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling (..) leidt of zou hebben geleid.
De IND beschouwt de volgende overtredingen van een wettelijke verplichting door de (..) referent in ieder geval als minder ernstig:
- een overtreding van de informatieplicht door een niet erkende referent, als de informatie die verstrekt had moeten worden, niet leidt of geleid zou hebben tot intrekking van de verblijfsvergunning;
(..).
Werkinstructie 2013-19
3. Boetesystematiek.
Hoofdregel in het beleid is dat de referent eerst wordt gewaarschuwd voordat hij een bestuurlijke boete opgelegd krijgt. Bij ernstige overtredingen kan direct tot het opleggen van een bestuurlijke boete worden overgegaan. Bij herhaalde constatering van een overtreding van dezelfde wettelijke verplichting binnen 24 maanden volgt een verhoogde bestuurlijke boete.
Op de hoofdregel 'eerst waarschuwen, daarna pas beboeten' gelden enkele uitzonderingen. (..).
Een bestuurlijke boete zonder voorafgaande waarschuwing kan in ieder geval worden opgelegd in de volgende gevallen:
(..)
- een overtreding van de informatieplicht die tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling zou hebben geleid;
(..)
- als blijkt dat meerdere overtredingen van verschillende of dezelfde wettelijke verplichtingen zijn begaan;
(..)
5. Bestuurlijke boete
(..)
5.1.
De waarschuwing
(..)
Een waarschuwing houdt in dat een referent schriftelijk bericht krijgt dat hij zich niet aan een wettelijke verplichting heeft gehouden, en dat een volgende overtreding van dezelfde wettelijke verplichting kan leiden tot een bestuurlijke boete.
(..)
5.2.
Bestuurlijke boete
(..)
Gaat het om een onderneming, rechtspersoon of andere organisatie die de overtreding heeft begaan? De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt dan € 3.000,00.
(..)
Is sprake van een eerste bestuurlijke boete, of is de referent de afgelopen 24 maanden als eerder beboet voor het overtreden van dezelfde wettelijke verplichting? Wanneer het niet de eerste keer is dat een referent een bestuurlijke boete krijgt voor het overtreden van dezelfde wettelijke verplichting, dan kan de bestuurlijke boete verhoogd worden met 50%.
(..)
ondernemingen, rechtspersonen of andere organisaties betalen dan € 4.500,00;
(..)
6. De ernst van de overtreding
Overtredingen van wettelijke verplichtingen zijn onder te verdelen in ernstige overtredingen en minder ernstige overtredingen. Er is nog geen sprake van een vaststaande onderverdeling in ernstige of minder ernstige overtredingen. Dit zal zich in de praktijk moeten uitkristalliseren.
(..)
8. Meerdere overtredingen
Het kan voorkomen dat je bij een controle meerdere overtredingen van dezelfde of
verschillende wettelijke verplichtingen tegelijkertijd constateert. In dat geval moet je per
geval bekijken of:
- een waarschuwing gegeven moet worden;
- één bestuurlijke boete opgelegd moet worden;
- één bestuurlijke boete opgelegd moet worden, waarin de hoogte van de
bestuurlijke boete vermenigvuldigd wordt met het aantal overtredingen; of
- meerdere bestuurlijke boetes opgelegd moeten worden.
Er bestaan geen pasklare oplossingen of strakke richtlijnen voor de beoordeling van
meerdere overtredingen. Welke beslissing wordt genomen is afhankelijk van de volgende
factoren:
- het aantal overtredingen;
- de wettelijke verplichting(en) die is/zijn overtreden;
- de ernst van de overtredingen; en
- eventuele eerdere waarschuwingen en/of bestuurlijke boeten in de 24 maanden
voorafgaand aan de overtreding.
Houd er bij het opleggen van meerdere bestuurlijke boetes rekening mee dat - wanneer sprake is van minimaal drie bestuurlijke boetes in de afgelopen vier jaar - de erkenning van de referent ingetrokken wordt (B1/2.2 Vc 2000).
(..).