Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Libanese nationaliteit. De zoon van eiseres – [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] en van Syrische nationaliteit (hierna: referent) – heeft op 12 oktober 2016 een verblijfsvergunning asiel gekregen op grond van artikel 29, tweede lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Hij is in het kader van nareis bij zijn vader naar Nederland gekomen. Op 13 december 2016 heeft referent namens eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis. Bij besluit van 3 juli 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat referent in het bezit is van een afgeleide verblijfsvergunning.
Op 15 juli 2017 heeft referent een zelfstandige verblijfsvergunning asiel aangevraagd. Bij besluit van 31 mei 2018 heeft verweerder deze aanvraag ingewilligd en aan referent een verblijfsvergunning asiel verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw met ingang van 15 juli 2017 en geldig tot 15 juli 2022. Vervolgens heeft referent op 24 augustus 2018 opnieuw een mvv aangevraagd voor eiseres. Bij besluit van 6 september 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet behoort tot één van de categorieën genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Vw. Referent kan namelijk niet worden aangemerkt als alleenstaande minderjarige vreemdeling in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn). Referent was ten tijde van zijn asielaanvraag weliswaar jonger dan 18 jaar, maar hij was niet alleenstaand. Hij is immers als nareiziger naar Nederland gekomen om zich te vestigen bij zijn biologische vader. Uit de Basisregistratie Personen is gebleken dat hij ook nog steeds bij zijn vader woont.
Eiseres heeft in beroep betoogd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van referent. Hij heeft een zelfstandige asielstatus en hij woont alleen nog bij zijn vader omdat het nog niet gelukt is om zelfstandige woonruimte te verkrijgen. Referent heeft in het land van herkomst altijd bij eiseres gewoond en het is in zijn belang dat hij wordt herenigd met zijn moeder.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In artikel 29, tweede lid, van de Vw is, voor zover hier van belang, bepaald dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in het kader van nareis kan worden verleend aan de ouders van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel heeft, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
In artikel 2, onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is bepaald dat onder ‘alleenstaande minderjarige’ wordt verstaan: een onderdaan van een derde land of een staatloze jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat, of een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van de lidstaat is aangekomen.
Referent is op het grondgebied van Nederland aangekomen als nareiziger bij zijn biologische vader. Dat betekent dat hij onder begeleiding stond van een verantwoordelijke volwassene. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat referent niet kan worden aangemerkt als alleenstaande minderjarige en dat eiseres daarom niet behoort tot één van de categorieën genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Vw. Dat referent na zijn aankomst in Nederland een zelfstandige asielvergunning heeft aangevraagd en dat het zijn wens is om zelfstandige woonruimte te verkrijgen, betekent niet dat hij daarom als alleenstaand kan worden aangemerkt.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.