ECLI:NL:RBDHA:2019:10083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
AWB 19 / 3832
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nareis voor alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft eiseres, een Libanese vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een verblijfsvergunning in het kader van nareis werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op basis van de verblijfsvergunning van haar zoon, die als nareiziger naar Nederland was gekomen om zich bij zijn vader te vestigen. De rechtbank heeft op 9 september 2019 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de rechtbank oordeelde dat de zoon van eiseres niet kan worden aangemerkt als alleenstaande minderjarige vreemdeling, omdat hij onder begeleiding van zijn biologische vader naar Nederland is gekomen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning in het kader van nareis, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet en de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/3832

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,
gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 april 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] en heeft de Libanese nationaliteit. De zoon van eiseres – [naam 2] , geboren op [geboortedatum 2] en van Syrische nationaliteit (hierna: referent) – heeft op 12 oktober 2016 een verblijfsvergunning asiel gekregen op grond van artikel 29, tweede lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw). Hij is in het kader van nareis bij zijn vader naar Nederland gekomen. Op 13 december 2016 heeft referent namens eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging voorlopig verblijf in het kader van nareis. Bij besluit van 3 juli 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen omdat referent in het bezit is van een afgeleide verblijfsvergunning.
Op 15 juli 2017 heeft referent een zelfstandige verblijfsvergunning asiel aangevraagd. Bij besluit van 31 mei 2018 heeft verweerder deze aanvraag ingewilligd en aan referent een verblijfsvergunning asiel verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw met ingang van 15 juli 2017 en geldig tot 15 juli 2022. Vervolgens heeft referent op 24 augustus 2018 opnieuw een mvv aangevraagd voor eiseres. Bij besluit van 6 september 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet behoort tot één van de categorieën genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Vw. Referent kan namelijk niet worden aangemerkt als alleenstaande minderjarige vreemdeling in de zin van artikel 2, onder f, van Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn). Referent was ten tijde van zijn asielaanvraag weliswaar jonger dan 18 jaar, maar hij was niet alleenstaand. Hij is immers als nareiziger naar Nederland gekomen om zich te vestigen bij zijn biologische vader. Uit de Basisregistratie Personen is gebleken dat hij ook nog steeds bij zijn vader woont.
Eiseres heeft in beroep betoogd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden van referent. Hij heeft een zelfstandige asielstatus en hij woont alleen nog bij zijn vader omdat het nog niet gelukt is om zelfstandige woonruimte te verkrijgen. Referent heeft in het land van herkomst altijd bij eiseres gewoond en het is in zijn belang dat hij wordt herenigd met zijn moeder.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In artikel 29, tweede lid, van de Vw is, voor zover hier van belang, bepaald dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in het kader van nareis kan worden verleend aan de ouders van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel heeft, indien die vreemdeling een alleenstaande minderjarige is in de zin van artikel 2, onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
In artikel 2, onder f, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is bepaald dat onder ‘alleenstaande minderjarige’ wordt verstaan: een onderdaan van een derde land of een staatloze jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat, of een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van de lidstaat is aangekomen.
Referent is op het grondgebied van Nederland aangekomen als nareiziger bij zijn biologische vader. Dat betekent dat hij onder begeleiding stond van een verantwoordelijke volwassene. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat referent niet kan worden aangemerkt als alleenstaande minderjarige en dat eiseres daarom niet behoort tot één van de categorieën genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Vw. Dat referent na zijn aankomst in Nederland een zelfstandige asielvergunning heeft aangevraagd en dat het zijn wens is om zelfstandige woonruimte te verkrijgen, betekent niet dat hij daarom als alleenstaand kan worden aangemerkt.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.