ECLI:NL:RBDHA:2019:10081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
AWB 18 / 9266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging voorlopig verblijf voor Eritrese vreemdeling op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en familierelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvraag van eiseres voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis is afgewezen. Eiseres, een Eritrese vrouw, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 november 2018, waarin haar aanvraag werd afgewezen op grond van onvoldoende bewijs van haar identiteit en de familierelatie met haar referent, die een asielvergunning heeft. Tijdens de zitting op 8 augustus 2019 is eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar identiteit en familierelatie niet met officiële documenten heeft aangetoond. Eiseres heeft een Duits verblijfsdocument en een kerkelijke huwelijksakte overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze documenten niet voldoende zijn om haar identiteit aan te tonen. De staatssecretaris heeft terecht opgemerkt dat het Duits verblijfsdocument is gebaseerd op de eigen verklaringen van eiseres en niet wordt ondersteund door officiële documenten van de Eritrese autoriteiten. Bovendien zijn de overgelegde documenten van haar ouders van onvoldoende kwaliteit om als bewijs te dienen.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie met haar referent op de peildatum, aangezien het huwelijk na deze datum heeft plaatsgevonden. De tegenstrijdige verklaringen van eiseres en haar referent over hun relatie zijn ook een contra-indicatie voor nader onderzoek. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van het horen in bezwaar heeft mogen afzien, omdat er geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/9266

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiseres,
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 6 november 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2019. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Voorts is verschenen [naam 2] (referent). Als tolk is verschenen T. Belay. Verweerder is, met bericht vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Referent is de gestelde partner van eiseres. Op 3 oktober 2016 is aan hem een asielvergunning verleend voor bepaalde tijd. Vervolgens heeft referent voor eiseres op 27 december 2016 een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres en referent wensen samen in Nederland te verblijven.
2. Bij besluit van 6 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een mvv afgewezen. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gestelde identiteit van eiseres en de gestelde familierelatie met referent niet aannemelijk zijn gemaakt.
3. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Volgens paragraaf C1/4.4.6 van de Vc [1] dient de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, van de Vw [2] zijn gestelde identiteit en familierelatie met de referent aannemelijk te maken. De vreemdeling dient dit te doen door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een ander officieel en door de autoriteiten afgegeven document dat de identiteit van de vreemdeling aantoont, en door het overleggen van een document dat het bestaan van een geldig huwelijk aantoont dan wel een document dat zowel het partnerschap als het eventuele samenwonen in het land van herkomst aantoont. Indien de vreemdeling deze documenten niet kan overleggen, dient hij de redenen daarvan kenbaar te maken.
Conform het beleid stelt verweerder, ongeacht of de vreemdeling in bewijsnood verkeert, de vreemdeling in de gelegenheid om zoveel mogelijk andere bewijsmiddelen ten aanzien van zijn identiteit en/of familierechtelijke relatie over te leggen. Dit kunnen andere, niet officiële, indicatieve bewijsmiddelen zijn. Indien de vreemdeling afdoende verklaart waarom het ontbreken van officiële documenten hem niet valt toe te rekenen, of substantiële indicatieve documenten overlegt, biedt de IND in beginsel nader onderzoek aan. In het geval die substantiële documenten voldoende overtuigend zijn, is nader onderzoek in beginsel niet nodig. De IND biedt geen nader onderzoek aan als er sprake is van een contra-indicatie. Van een contra-indicatie kan onder meer sprake zijn als de verklaringen van de vreemdeling en/of referent tegenstrijdig zijn. In alle gevallen geldt dat zolang de identiteit niet vast staat of niet aannemelijk is gemaakt, niet wordt toegekomen aan de vraag naar de familierechtelijke relatie of de feitelijke gezinsband met referent.
Dit beleid is overeenkomstig de nieuwe vaste gedragslijn zoals door verweerder wordt gehanteerd sinds november 2017. Verwezen wordt naar onder andere de uitspraak van de Afdeling [3] van 16 mei 2018 [4] .
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres haar identiteit en familierelatie niet met officiële documenten heeft aangetoond en dat verweerder ten aanzien van het ontbreken van deze documenten bewijsnood heeft aangenomen. In geschil is of eiseres haar identiteit en familierelatie met referent aannemelijk heeft gemaakt met substantieel indicatieve documenten, en of verweerder gehouden was nader onderzoek aan te bieden in de vorm van een identificerend gehoor. Tot slot is in geschil of verweerder heeft kunnen afzien van het horen van eiseres.
Identiteit
6. Eiseres, die in Duitsland internationale bescherming geniet, heeft ter onderbouwing van haar identiteit een kopie van haar Duits verblijfsdocument overgelegd en een kopie van een kerkelijke huwelijksakte van het huwelijk van 27 juli 2017 tussen haar en referent. In beroep heeft eiseres nog een kopie van haar doopakte en een kopie van identiteitsbewijzen van haar ouders overgelegd.
7. Verweerder heeft het Duits verblijfsdocument aangemerkt als indicatief bewijs, maar zich op het standpunt gesteld dat dit geen substantieel bewijs is om de identiteit van eiseres aan te tonen. Verweerder heeft daartoe terecht opgemerkt dat het Duits verblijfsdocument is gebaseerd op de eigen verklaringen van eiseres en niet wordt ondersteund door brondocumenten die zijn afgegeven door de Eritrese autoriteiten. Verweerder heeft voorts terecht in het verweerschrift overwogen dat de overgelegde doopakte geen pasfoto bevat van eiseres en aldus niet kan dienen ter onderbouwing van de identiteit van eiseres. Tot slot heeft verweerder terecht opgemerkt dat de kopieën van de identiteitsbewijzen van haar gestelde ouders van dusdanige kwaliteit zijn, dat nader onderzoek niet mogelijk is en daarom evenmin kunnen dienen ter onderbouwing van de identiteit van eiseres. Het betoog van eiseres dat de identiteit kan worden aangetoond met de kopie van een kerkelijke huwelijksakte slaagt evenmin, aangezien dit document niet ter onderbouwing van de identiteit dient, maar ter onderbouwing van de familierelatie. De stelling van eiseres dat voornoemde documenten wel voldoende zijn om haar identiteit aannemelijk te maken, heeft zij niet nader geconcretiseerd of onderbouwd.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder deze documenten terecht niet als substantieel indicatief bewijs van de identiteit van eiseres aangemerkt. Nu eiseres niet anderszins haar identiteit aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres haar identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
Familierelatie
9. Eiseres heeft ter onderbouwing van de familierelatie aangevoerd dat zij op 27 juli 2017 is getrouwd met referent en heeft daartoe een kopie van een kerkelijke huwelijksakte overgelegd. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat zij en referent niet tegenstrijdig hebben verklaard over hun relatie.
10. De datum waarop er sprake moet zijn van een duurzame exclusieve relatie tussen eiseres en referent, is de datum waarop referent Nederland is binnengekomen. De peildatum betreft 26 juli 2016, zijnde de dag waarop referent in Nederland is aangekomen. Verweerder heeft daarom terecht overwogen dat de kopie van een kerkelijke huwelijksakte niet aantoont dat er op de peildatum sprake was van een duurzame exclusieve relatie. Het huwelijk heeft immers plaatsgevonden ná de peildatum. Dat er sprake is van een exclusieve en duurzame relatie vóór de peildatum is ook niet aannemelijk geworden op basis van de verklaringen. Daartoe heeft verweerder terecht meegewogen dat eiseres en referent tegenstrijdig hebben verklaard over de periode vóór de peildatum. Volgens eiseres hebben referent en zij elkaar leren kennen in 2015, terwijl referent heeft gesteld dat dat in 2016 was. Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat referent in de verschillende verklaringen die hij heeft afgelegd, tegenstrijdig heeft verklaard over de vraag of hij wel of niet heeft samengewoond met eiseres. Referent heeft op 29 juli 2016 verklaard dat zij samenwonend zijn, vervolgens heeft hij op 27 september 2016 verklaard dat dat niet zo is en dat hij dat ook niet heeft gezegd en vervolgens heeft hij op 27 februari 2018 verklaard wel te hebben samengewoond. Eiseres heeft geen deugdelijke verklaring gegeven voor deze tegenstrijdigheden. De enkele opmerking dat er niet tegenstijdig is verklaard, is onvoldoende.
Nader onderzoek
11. Nu ten aanzien van de familierelatie tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een contra-indicatie op grond waarvan geen nader onderzoek aangeboden hoeft te worden.
Horen in bezwaar
12. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
13. Gelet op artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [5] mag slechts van het horen in bezwaar worden afgezien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift, is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien. Verweerder heeft in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd dat uit de beoordeling van het bezwaar in combinatie met wat eiseres eerder heeft aangevoerd meteen blijkt dat het bezwaar kennelijk ongegrond is en dat daarover redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Voorn, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire 2000
2.Vreemdelingenwet 2000
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
5.Algemene wet bestuursrecht