ECLI:NL:RBDHA:2019:10056

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
7921299 EJ19-84729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging opzegging arbeidsovereenkomst en toekenning billijke vergoeding na onterecht ontslag

In deze zaak heeft de kantonrechter op 11 september 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van de opzegging van een arbeidsovereenkomst. De verzoeker, een 61-jarige werknemer, was op 24 juni 2019 in dienst getreden als eerste watersportmonteur bij een B.V. en werd op 3 juli 2019 ontslagen wegens vermeende ongeschiktheid. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag en om doorbetaling van zijn loon, alsook om een billijke vergoeding. De werkgever voerde aan dat er een dringende reden voor ontslag was, maar de kantonrechter oordeelde dat het ontslag niet rechtsgeldig was. De werkgever had niet voldaan aan de wettelijke voorschriften voor ontslag, en de onduidelijkheid over de opzegging leidde tot de conclusie dat de werknemer recht had op een billijke vergoeding. De kantonrechter kende een vergoeding van € 25.000,00 bruto toe aan de werknemer, en veroordeelde de werkgever tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat de werknemer geen recht had op een WW-uitkering en dat hij geen andere baan had gevonden, wat de noodzaak van de vergoeding onderstreepte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

zittingplaats Gouda
HG
Zaaknummer/rolnummer: 7921299 EJ VERZ 19-84729
Beschikking van de kantonrechter d.d. 11 september 2019 in de zaak van:
[verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het inleidende verzoek,
verwerende partij in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mw.mr. F.C. Frederiks,
tegen
[verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] B.V.,
te [woonplaats] ,
verwerende partij in het inleidende verzoek,
verzoekende partij in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R. de Rijk.
Partijen worden aangeduid als “ [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ” en “ [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ”.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het inleidende verzoek d.d. 18 juli 2019;
  • het verweerschrift tevens voorwaardelijk zelfstandig verzoek d.d. 9 augustus 2019;
  • de brief van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] d.d. 13 augustus 2019;
  • de door partijen overgelegde producties.
1.2
Op 15 augustus 2019 heeft een mondelinge behandeling van de verzoeken plaatsgevonden. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is, vergezeld van zijn gemachtigde, in persoon ter zitting verschenen. [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde alsmede door haar directeur, [naam directeur] (hierna: [directeur] ).

2.Feiten

2.1
[verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] die is geboren op [geboortedatum] 1958, is op 24 juni 2019 bij [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in dienst getreden als eerste watersportmonteur/meewerkend voorman tegen een loon van € 3.100,= bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag alsmede een reiskostenvergoeding van € 0,19 per kilometer voor woon-/werkverkeer.
2.2
Op 3 juli 2019 heeft [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] een brief gestuurd met, voor zover hier van belang, de navolgende inhoud:
“Betreft: beëindiging dienstverband
Op 17 april jl. zijn wij een arbeidsovereenkomst aangegaan onbepaalde tijd. Sinds 24 juni jl. ben jij werkzaam als eerste monteur, meewerkend voorman.
Uitgangspunten arbeidsovereenkomst
Ongeschiktheid voor de functie
In de afgelopen dagen hebben wij het volgende geconstateerd:
-
Jij bent momenteel niet in staat om zelfstandig onderhoud uit te voeren aan buitenboordmotoren
(als voorbeeld noem ik: het uitvoeren van een kleine beurt aan een Suzuki
buitenboordmotor waarvoor 1 uur staat en waarvoor jij meer dan 3 uur nodig hebt gehad,
en het correct aanbouwen van een boot waarvoor 1 dag staat en waarvoor jij circa 4
dagen nodig hebt gehad);
-
jij bent momenteel niet in staat om te functioneren als voorbeeld voor de monteurs, omdat jij op dit moment de hulp van collega monteurs nodig hebt voor de uitoefening voor een groot gedeelte van jouw functie, namelijk om onderhoud te plegen aan buitenboord-
motoren van Suzuki en boten aan te bouwen:;
-
Wegens de ongeschiktheid voor de functie van eerst watersportmonteur/zelfstandig
voorman als gevolg van bovenstaande, heb jij niet de legitimatie om de monteurs functioneel en hiërarchisch aan te sturen.
Op basis van het bovenstaande concludeer ik dat:
-
Jij niet beschikt over de vereiste geschiktheid voor de functie waarop de arbeids-
overeenkomst betrekking heeft (zie artikel 11 lid 1);
-
Jij niet alle gegevens/informatie hebt gegeven, dan wel niet beschikt over de juiste
vaardigheden, op basis waarvan wij jou niet onder de huidige arbeidsvoorwaarden hadden aangenomen (zie artikel 11 lid 2).
Contract beëindiging met onmiddellijke ingang
Op basis van bovenstaande zijn wij helaas genoodzaakt jouw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen wegens gebleken ongeschiktheid op grond van bovengenoemde voorbeelden in relatie tot artikel 11 van de arbeidsovereenkomst.
Afwikkeling
Wij zijn geen proefperiode overeengekomen, derhalve geldt een wettelijke opzegtermijn van 1 kalendermaand.
Om jou in gelegenheid te stellen snel ander werk te vinden beëindigen wij jouw contract per
1 september. Vanaf heden ben jij vrijgesteld van werk. De eindafrekening volgt uiterlijk
25 september.
Ik wil jou er op wijzen dat jij met deze beëindiging geen recht hebt op een WW-uitkering.
Ik vind het oprecht jammer dat de wederzijdse verwachtingen van de samenwerking op deze wijze moet eindigen. Ik wens jou veel succes in de toekomst.”
2.3
Bij brief d.d. 11 juli 2019 is namens [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] geprotesteerd tegen de beëindiging van het dienstverband en meegedeeld dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] beschikbaar is voor de overeengekomen werkzaamheden.

3.Verzoeken en verweren

in het inleidende verzoek
3.1
[verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verzoekt - kortweg gezegd - dat bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
  • de op 3 juli 2019 door [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gegeven opzegging wordt vernietigd;
  • [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] wordt geboden om [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] toe te laten de bedongen werkzaamheden te verrichten op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag;
  • [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] wordt veroordeeld tot voldoening van het overeengekomen loon van € 3.100,= bruto per maand vermeerderd met de vakantietoeslag en de reiskostenvergoeding en het toegezegde bedrag ad € 825,= netto als vergoeding van de vliegreis van/naar Nederland;
  • subsidiair, voor zover de opzegging niet wordt vernietigd, [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] wordt veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ;
  • [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
3.2
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] - samengevat - primair ten grondslag gelegd dat het gegeven ontslag op staande voet geen stand kan houden en dient te worden vernietigd. Volgens [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ontbreekt er een dringende reden voor de beëindiging van de tussen [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gesloten arbeidsovereenkomst. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is van mening dat hij zonder meer geschikt is voor de overeengekomen werkzaamheden die hij eigenlijk al zijn hele leven verricht. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] betwijfelt dat [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] al 7 dagen na aanvang kan concluderen dat hij niet geschikt is voor deze werkzaamheden. Bij [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] bestaat het vermoeden dat [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zijn werkzaamheden door jongere en goedkopere werknemers wil laten uitvoeren. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] wenst door [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in de gelegenheid te worden gesteld om de overeengekomen werkzaamheden weer uit te voeren. Verder verzoekt [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] om doorbetaling van zijn loon. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] maakt subsidiair aanspraak op een billijke vergoeding.
3.3
[verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verweert zich tegen het verzoek van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en concludeert tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . In dit verband heeft [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] het volgende aangevoerd.
3.4
Volgens [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] bestaat er wel degelijk een dringende reden die het gegeven ontslag op staande voet rechtvaardigt. Gebleken is namelijk dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in ernstige mate de bekwaamheid en de geschiktheid voor de overeengekomen werkzaamheden mist. Naar de mening van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] beschikt [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] niet over de benodigde technische kennis en vaardigheden om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Daarnaast is [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] van mening dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] feitelijk niet in staat is om leiding te geven.
Ter onderbouwing van haar stellingname verwijst [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] naar de overgelegde verklaringen van [directeur] , [naam werknemer] , [naam werknemer] en [naam werknemer] . [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] benadrukt dat zij voor haar onderneming op zoek was naar een zogenaamde spin in het web. [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft zich namelijk in de afgelopen jaren ontwikkeld tot een vooraanstaande sloepen- en tenderspecialist in de Nederlandse watersportwereld. Kwaliteit dient daarom voorop te staan. En omdat [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] een kleinschalige onderneming is, is teamwork van groot belang. Het was voor [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dan ook een grote teleurstelling om al binnen enkele dagen na indiensttreding te moeten constateren dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] absoluut niet de droomkandidaat was die hij tijdens zijn sollicitatieprocedure had voorgespiegeld te zijn. Omdat [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] het zich naar haar zeggen domweg niet kan veroorloven om onder de hiervoor geschetste omstandigheden de arbeidsovereenkomst met [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] te laten voortduren, heeft zij ervoor gekozen om tot beëindiging van het dienstverband over te gaan. Voor toekenning aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] van een billijke vergoeding bestaat in de ogen van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] geen grond. [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] is slechts voor een korte tijd bij [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in dienst geweest. En gelet op de krapte op de arbeidsmarkt zijn er voor [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] voldoende perspectieven op het vinden van een andere baan. Als wel reden is voor een billijke vergoeding, dan dient die vergoeding op nihil te worden gesteld. Dat [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft gehandeld, kan niet worden volgehouden. Het is juist [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] die niet blijkt te beschikken over de vereiste bekwaamheid dan wel geschiktheid voor de overeengekomen arbeid. Wordt er enige vergoeding aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] toegekend, dan verzoekt [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] dat wordt bepaald dat deze vergoeding pas opeisbaar is op het moment dat onherroepelijk in rechte is komen vast te staan dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek
3.5
[verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verzoekt - kortweg gezegd - dat als het gegeven ontslag op staande voet niet in stand blijft, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de tussen partijen bestaande arbeids-overeenkomst dadelijk of op korte termijn wordt ontbonden op e- (
bedoeld zal zijn d-)grond, de g-grond dan wel de h-grond.
3.6
In dit verband verwijst [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] naar wat zij als verweer in het inleidende verzoek naar voren heeft gebracht. Verder is er, aldus [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , aan de zijde van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] sprake van een zodanig ernstig disfunctioneren dat in redelijkheid niet van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gevergd kan worden dat voor [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] een verbetertraject wordt ingezet. Door het disfunctioneren en door wat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek]
- in strijd met de waarheid - tijdens de sollicitatieprocedure over zijn kennis en vaardigheden met betrekking tot de te verrichten werkzaamheden heeft verteld, is het vertrouwen van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] onherstelbaar geschaad. Er is dan ook sprake van een verstoorde arbeidsverhouding. [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] meent dat ook anderszins van haar in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
3.7
[verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] verweert zich gemotiveerd tegen het verzoek van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en concludeert tot afwijzing van dit verzoek. Voor zover hier van belang zal de kantonrechter bij zijn beslissing op dit verweer ingaan.

4.Beoordeling

in het inleidende verzoek
4.1
Tijdens de zitting heeft [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] er alsnog voor gekozen om te berusten in de op 3 juli 2019 aangezegde beëindiging van de tussen hem en [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gesloten arbeidsovereenkomst.
Omdat in zijn ogen de arbeidsovereenkomst onrechtmatig is opgezegd, maakt [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] wel aanspraak op een billijke vergoeding ter hoogte van het inkomen dat hij bij [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] had kunnen genieten tot aan zijn pensioen in juni 2026.
4.2
In de brief d.d. 3 juli 2019 heeft [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] de beëindiging van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst zowel aangezegd met onmiddellijke ingang als tegen 1 september 2019. Reeds hierom kan niet zonder meer worden gesproken van een ontslag op staande voet. Naar het oordeel van de kantonrechter dient deze onduidelijkheid voor rekening van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] als werkgever te blijven. Dit betekent dat [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] het overeengekomen loon plus emolumenten waaronder de vakantietoeslag tot 1 september 2019 door dient te betalen.
4.3
Of aanspraak kan worden gemaakt op een billijke vergoeding hangt af van het antwoord op de vraag of een werkgever jegens een werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten. Hieraan wordt al geacht te zijn voldaan als een werkgever niet heeft voldaan aan de voor een rechtsgeldig ontslag geldende voorschriften.
4.4
Door in één brief twee momenten aan te zeggen waartegen de arbeidsovereenkomst
wordt beëindigd, blijft onduidelijk of [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] bij brief d.d. 3 juli 2019 nu daadwerkelijk [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op staande voet heeft willen ontslaan of dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] met inachtneming van een opzegtermijn heeft willen opzeggen. Zoals hiervoor al is overwogen, dient deze onduidelijkheid voor rekening van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] als werkgever te blijven. Overigens, zo [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] al de bedoeling had om [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] op staande voet te ontslaan en zo er al een dringende reden voor een dergelijk ontslag bestond, dan had het - omdat het hier om een bevoegdheid gaat - op de weg van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gelegen om voorafgaand aan dit ontslag alle omstandigheden van het geval tegen elkaar af te wegen. Van dit laatste is de kantonrechter in het geheel niet gebleken. Overigens is de kantonrechter van oordeel dat zo’n afweging dan in het voordeel van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] had moeten uitvallen. Voor dit oordeel heeft de kantonrechter onder meer zwaarwegende betekenis toegekend aan de leeftijd van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en aan de omstandigheden dat hij voorafgaand aan zijn indiensttreding bij [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zijn eigen onderneming op Bonaire heeft beëindigd alsmede na 1 september 2019 geen aanspraak kan maken op een WW-uitkering. Voorts heeft [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zo zij de arbeidsovereenkomst wenste te beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn, dit niet kunnen doen dan met schriftelijke instemming van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Al met al moet worden geoordeeld dat [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd.
4.5
Gelet op deze strijdigheid kan op grond van artikel 7:681, eerste lid, onder, a, BW aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ten laste van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] een billijke vergoeding worden toegekend.
4.6
In het licht van het zogeheten New Hairstyle-arrest van de Hoge Raad d.d. 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) kan bij het vaststellen van de hoogte van een billijke vergoeding mede worden gelet op wat de werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in aanmerking moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen, en op welke termijn dit dan had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Waar van belang kan ook worden gelet op de mogelijkheid tot matiging van de loonvordering. Of en in hoeverre bij de vaststelling van de billijke vergoeding rekening wordt gehouden met het inkomen dat de werknemer zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd, hangt dus af van de omstandigheden van het geval.
Tot die omstandigheden behoort onder meer de mate waarin de werkgever van de grond voor de vernietigbaarheid van de opzegging een verwijt valt te maken. Voorts kan daartoe behoren - voor zover het om in de toekomst te derven loon gaat - of de redenen die de werknemer heeft om af te zien van vernietiging van de opzegging aan de werkgever zijn toe te rekenen. Ook kan ermee rekening worden gehouden of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden en met de inkomsten die hij daaruit dan geniet alsmede met de (andere) inkomsten die hij in redelijkheid in de toekomst kan verwerven. Bij de vergelijking van de situatie zonder de vernietigbare opzegging met de situatie waarin de werknemer zich thans bevindt, dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Voor zover elementen van de vaststelling van de billijke vergoeding zien op de vergoeding van schade van de werknemer, lenen de wettelijke regels van art. 6:95 e.v. BW zich voor overeenkomstige toepassing. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding als hier aan de orde gaat het uiteindelijk erom dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Doordat bij het vaststellen van de billijke vergoeding rekening kan worden gehouden met de gevolgen van het ontslag, kan met die vergoeding ook worden tegengegaan dat werkgevers voor een vernietigbare opzegging kiezen omdat dit voor hen voordeliger is dan het op de juiste wijze beëindigen van de arbeidsovereenkomst of het in stand houden daarvan. Uit de tekst van en de parlementaire toelichting op de WWZ blijkt niet dat de wetgever aan de billijke vergoeding een specifiek punitief karakter heeft willen toekennen. Daarom behoort daarmee bij het vaststellen van de billijke vergoeding geen rekening te worden gehouden.
4.7
Doordat [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst onrechtmatig heeft beëindigd en [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zich in gegeven omstandigheden min of meer gedwongen heeft gevoeld om in de beëindiging van zijn dienstverband te berusten, kan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] vanaf 1 september 2019 geen aanspraak meer maken op loon. Dit klemt. Zeker nu [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zijn eigen onderneming op Bonaire heeft beëindigd om op basis van een vast contract bij [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] te gaan werken. Bovendien staat vast dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] geen recht heeft op een WW-uitkering en dat hij - vanwege de korte duur van zijn dienstverband bij [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] - ook geen recht heeft een transitievergoeding. Verder had [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] ten tijde van de zitting nog geen andere baan en is de kantonrechter er niet van overtuigd dat [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] - gelet op zijn leeftijd (
wordt eind van het jaar 61, ktr.) en op zijn opleiding en werkervaring - op korte termijn weer ander werk zal vinden. Daar staat dan weer wel tegenover dat de kantonrechter het niet uitgesloten acht dat hij een verzoek van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst tegen een bepaalde datum zou hebben ingewilligd op de g- dan wel op de h-grond. Duidelijk is geworden dat [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] en haar medewerkers aan de ene kant en [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] aan de andere kant nadrukkelijk van mening verschillen over de wijze waarop [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] gedurende korte tijd zijn rol vervulde als spin in het web van de onderneming van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] . Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden en alle overige in aanmerking te nemen omstandigheden, acht de kantonrechter in dit geval een vergoeding van € 25.000,= bruto redelijk. De kantonrechter zal dan ook de billijke vergoeding overeenkomstig dit bedrag vaststellen. Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter geen grond ziet om - zoals [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft verzocht - de billijke vergoeding op nihil te stellen en ook niet om - zoals [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft verzocht - de billijke vergoeding vast te stellen ter hoogte van het loon dat hij tot zijn pensionering had kunnen ontvangen. Ten slotte ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding om te bepalen dat de vergoeding pas opeisbaar is op het moment dat onherroepelijk in rechte is komen vast te staan dat het gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
4.8
[verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .
in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek
4.9
Nu [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] heeft berust in de beëindiging van de tussen partijen gesloten arbeids-overeenkomst, komt de kantonrechter niet meer toe aan een beoordeling van het verzoek van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4.1
De kantonrechter zal de proceskosten compenseren omdat de gronden voor het ontbindingsverzoek nauw verband houden met het verweer van [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] tegen het inleidende verzoek van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] .

5.Beslissing

De kantonrechter:
in het inleidende verzoek
veroordeelt [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] tot betaling aan [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] van een billijke vergoeding van € 25.000,= bruto dan wel het netto equivalent hiervan;
veroordeelt [verweerder in het inleidende verzoek en verzoeker in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker in het inleidende verzoek, verweerder in het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek] , tot op heden vastgesteld op een bedrag van € 480,00 aan gemachtigdensalaris;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst of het meer of anders verzochte;
in het voorwaardelijke zelfstandig verzoek
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt
Deze beschikking is gegeven door mr. J.C. Gerritse, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2019.