ECLI:NL:RBDHA:2019:10030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
25 september 2019
Zaaknummer
C/09/565884 / HA RK 19/2
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een billijke vergoeding aan een werknemer na niet-naleving van wettelijke en statutaire bepalingen bij ontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een werknemer tegen zijn werkgever, SternTec B.V. De werknemer verzocht om een billijke vergoeding van € 634.878,- bruto, alsmede uitbetaling van niet genoten vakantiedagen. De werknemer was statutair directeur van SternTec en was per direct vrijgesteld van werkzaamheden op 18 april 2018, waarna hij niet meer terugkeerde in zijn functie. Het ontslag werd door SternTec op 7 juni 2018 bevestigd, maar de werknemer stelde dat de wettelijke en statutaire bepalingen niet waren nageleefd, aangezien hij niet in de gelegenheid was gesteld zich te verantwoorden in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. De rechtbank oordeelde dat SternTec ernstig verwijtbaar had gehandeld door de wettelijke en statutaire verplichtingen niet na te komen, wat leidde tot het recht van de werknemer op een billijke vergoeding. De rechtbank kende een billijke vergoeding toe van € 65.000,- bruto, en wees de vordering tot uitbetaling van niet genoten vakantiedagen toe, met een gematigde wettelijke verhoging. De proceskosten werden tussen partijen verdeeld, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Handel
CB
Zaaknr.: C/09/565884 / HA RK 19/2
Uitspraakdatum: 20 augustus 2019
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: werknemer,
advocaat: mevr. mr. A.M.S. Stoop,
tegen
de besloten vennootschap
SternTec B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wateringen (gemeente Westland),
verwerende partij,
verder te noemen: SternTec,
advocaat: mr. C.I.M. Molenaar.

1.Het procesverloop

1.1.
Werknemer heeft de rechtbank bij verzoekschrift, met 26 producties (nrs. 1 tot en met 26), bij de griffie ingekomen op 2 januari 2019, verzocht -kort gezegd- SternTec te veroordelen tot betaling aan werknemer van een billijke vergoeding van € 634.878,- bruto, alsmede uitbetaling van nog niet genoten vakantiedagen.
1.2.
Na ontvangst van het verzoekschrift is als datum en tijd voor de mondelinge behandeling bepaald 8 maart 2019 om 10:55 uur. Op verzoek en met instemming van partijen is de mondelinge behandeling verplaatst naar 18 juni 2019, 13:30 uur.
1.3.
Op 7 juni 2019 is bij de griffie het verweerschrift van SternTec met vier producties (nrs. 1 tot en met 4) ingekomen. Het verweerschrift concludeert tot afwijzing van het verzoek van werknemer.
1.4.
Bij brief van 11 juni 2019 heeft de advocaat van werknemer nog een aanvullende productie 27 nagezonden.
1.5.
Bij brief van 17 juni 2019 heeft de advocaat van SternTec nog een aanvullende productie 5 overgelegd.
1.6.
Op 18 juni 2019 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek van werknemer plaatsgevonden. Daarbij is werknemer in persoon verschenen, samen met zijn advocaat en zijn namens SternTec de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verschenen, samen met de advocaat van SternTec. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van beide partijen pleitnotities overgelegd.
1.7.
Om partijen nog de gelegenheid te geven met elkaar in overleg te gaan teneinde te bezien of alsnog een minnelijke regeling mogelijk zou zijn is als datum voor uitspraak op het verzoek 20 augustus 2019 bepaald. Bij brieven van 3 juli 2019 hebben de advocaten laten weten dat het niet gelukt was tot een minnelijke regeling te komen en beschikking te wensen.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is geboren op [geboortedatum] en hij is op [datum] in dienst van (een rechtsvoorganger van) SternTec getreden. Met ingang van 1 januari 2003 is werknemer benoemd als statutair directeur van SternTec, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week. Het laatstgenoten salaris van werknemer bedroeg € 7.500 bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld.
2.2.
SternTec is een bedrijf dat zich richt op de levering en inbouw van bedrijfswageninrichtingen en maakt deel uit van de Stern Groep N.V., een concern werkzaam op het gebied van automobiliteit.
2.3.
Op 18 april 2018 is werknemer per direct en eenzijdig vrijgesteld van werkzaamheden.
2.4.
Per 18 april 2018 is SternTec als statutair directeur van SternTec uit het Handelsregister uitgeschreven en is de heer [betrokkene 3] in de plaats van werknemer als directeur ingeschreven.
2.5.
Op 7 mei 2018 is werknemer uitgenodigd voor een vergadering van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van SternTec, te houden op 23 mei 2018, met als enig agendapunt zijn voorgenomen ontslag als statutair directeur van SternTec.
2.6.
Bij brief van 7 juni 2018 heeft SternTec het dienstverband met werknemer opgezegd per 1 november 2018. In verband met de beeindiging van het dienstverband heeft werknemer een transitievergoeding van € 97.200,- bruto ontvangen.

3.Het verzoek

3.1.
Werknemer verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad binnen twee dagen na de te wijzen beschikking, SternTec te veroordelen: (I.) aan werknemer een billijke vergoeding te betalen van € 634.878 bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag; (II.) tot betaling van de tegenwaarde in geld van het aantal niet opgenomen vakantiedagen per 1 november 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW; (III.) tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de bedragen onder I. en II., tot de dag der algehele voldoening; (IV.) om aan werknemer schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties te verstrekken, waarin de betalingen van sub I. en II. zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 500 per dag, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom per dag, met een maximum van € 10.000, voor elke dag na 2 dagen na de datum van de beschikking dat SternTec niet voldoet aan de beschikking; (V.) tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten; (VI.) in de kosten van de procedure, het salaris van de advocaat daaronder begrepen.
3.2.
Aan het verzoek legt werknemer -kort gezegd- ten grondslag dat de wijze waarop SternTec werknemer heeft ontslagen als ernstig verwijtbaar dient te worden aangemerkt, waardoor hij verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding, die hij stelt op € 643.878 bruto. Daarnaast verzoekt werknemer uitbetaling van nog niet genoten vakantiedagen en bruto/netto specificaties van de bedragen, die SternTec hem nog dient te betalen.

4.Het verweer van SternTec

4.1.
SternTec verweert zich tegen het verzoek. Anders dan werknemer stelt SternTec zich op het standpunt dat het ontslag van werknemer haar niet ernstig te verwijten valt, waardoor een billijke vergoeding niet aan de orde is. Daarnaast zou geen sprake (meer) zijn van niet genoten vakantiedagen.

5.De beoordeling

De ontvankelijkheid
5.1.
De papieren versie van het verweerschrift is weliswaar, gelet op het datumstempel van de griffie van de rechtbank, op 2 januari 2019 bij de griffie binnengekomen, maar daaraan voorafgaand heeft de advocaat van werknemer het verzoekschrift per fax aan de griffie toegezonden. Deze fax is binnengekomen op 30 december 2018 om 17:18 uur en daarmee is het verzoekt tijdig ingediend. Werknemer is ontvankelijk in zijn verzoek.
De billijke vergoeding
5.2.
Het voorliggende geschil kan niet los worden gezien van het feit dat SternTec een kleinere eenheid is binnen de Stern Groep van ondernemingen en dat het binnen concernverhoudingen niet ongebruikelijk is dat (de leiding van) de moedermaatschappij beslissingen neemt die direct of indirect (de leiding van) een dochtermaatschappij regarderen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat in de aanloop naar het ontslag van werknemer sprake is geweest van integratie van SternTec met andere ondernemingen van de Stern Groep, mogelijke verhuizing van SternTec en de verkoop van het bedrijfspand, waarin SternTec gevestigd was, waarbij werknemer in meer of mindere mate buiten het besluitvormingsproces is gehouden. In concernverhoudingen is dat overigens op zich geen ongebruikelijk gegeven. In die zin is het ook niet ongebruikelijk dat beslissingen genomen worden over het hoofd van de leidinggevende in het betreffende concernonderdeel heen en wellicht ook tegen de wil van de betreffende werknemer.
5.3.
Vast staat dat werknemer op 18 april 2018 per direct is vrijgesteld van werkzaamheden en dat hij daarna niet meer is teruggekeerd in zijn functie bij SternTec (of een andere onderneming binnen de Stern Groep). Ten aanzien van de gronden waarom SternTec werknemer op non-actief heeft gesteld komt geen eenduidig beeld naar voren. Enerzijds wordt als ontslaggrond de fusie van SternTec met een of meer van de andere bedrijfsonderdelen binnen de Stern Groep genoemd, anderzijds wordt het (dis)functioneren van werkgever als ontslaggrond genoemd.
5.4.
Het (dis)functioneren wordt door werknemer ontkend en, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn geweest, wordt een mogelijk disfunctioneren van werknemer in het vervolg van de procedure ook niet door SternTec onderbouwd. Daarmee kan die grond voor het beëindigen van het dienstverband met werknemer niet langer als ontslaggrond gelden.
5.5.
Ook de fusie van SternTec met andere ondernemingen kan niet als een voldragen grond voor het op non-actief stellen van wekgever, gevolgd door ontslag, gelden althans kon dat niet op 18 april 2018. Uiteraard is het zo dat in het geval van een fusie een zittende bestuurder van een of meer van de betrokken ondernemingen vervangen wordt of er zelfs een geheel nieuw bestuur benoemd wordt. Dat een zittende bestuurder in de aanloop naar de fusie of wellicht meer logisch na een overgangsfase de onderneming verlaat is niet ongebruikelijk. Dat brengt de positie van een directeur van een dochteronderneming van een concern nu eenmaal met zich. Alleen is in het kader van deze procedure van belang dat de fusie van SternTec met andere bedrijfsonderdelen eerst per ultimo 2018 is gerealiseerd en dat SternTec tot die tijd als afzonderlijke onderneming binnen de Stern Groep heeft gefunctioneerd. Als afzonderlijke onderneming diende SternTec een bestuurder te hebben. In die zin kan het ontslag van werknemer als directeur zo lang voor de daadwerkelijke fusie niet gezien worden als direct met de fusie verband houdend.
5.6.
Wat er ook zij van de aangevoerde gronden voor de op non-actief stelling, feit is dat werknemer reeds per 18 april 2018 als bestuurder van SternTec uit het Handelsregister is geschrapt en dat werknemer pas daarna is uitgenodigd voor een vergadering van aandeelhouders om hem te horen over zijn schorsing of ontslag. De vergadering van aandeelhouders vond pas plaats op 23 mei 2018, dus ruim na de datum van op non actief stelling en ruim na schrapping van werknemer als directeur uit het Handelsregister. Daarmee heeft SternTec in strijd gehandeld met artikel 2:227 lid 7 BW en met artikel 11 lid 3 van de statuten van SternTec, waarin het volgende is bepaald:
een directeur kan te alleen tijde worden geschorst of ontslagen door de algemene vergadering. De betrokken directeur wordt daarbij in de gelegenheid gesteld zich in de algemene vergadering te verantwoorden. Daarbij kan hij zich doen bijstaan door een raadsman.
5.7.
Realiteit is dat een bepaling als de voorgaande in veel gevallen tot het verwachte resultaat leidt, namelijk tot schorsing of ontslag van de betreffende bestuurder en dat daarom in veel gevallen de bepaling wordt gezien als een (wellicht ongewenste) formaliteit. Maar dat neemt niet weg dat het niet in acht nemen van de bepaling een inbreuk is op artikel 2:8 lid 1 BW, namelijk dat de betrokkenen bij een rechtspersoon, waaronder algemene vergadering van aandeelhouders en bestuurders, zich jegens elkaar hebben te gedragen naar hetgeen door redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Daar hoort tenminste bij dat een bestuurder, die schorsing of ontslag boven het hoofd hangt, mag verwachten dat hij zich in een algemene vergadering kan verantwoorden en dat hij weet waarvoor hij zich moet verantwoorden. In dit geval was er geen duidelijke grond waarover werknemer zich moest verantwoorden en heeft hij zelfs in het geheel niet de gelegenheid gekregen zich te verantwoorden, omdat zijn ontslag, gelet op zijn schrapping als directeur uit het Handelsregister, ten tijde van de vergadering van aandeelhouders al een fait accompli was.
5.8.
Reeds in zijn uitspraak van 26 oktober 1984 (NJ 1985, 375) heeft de Hoge Raad beslist dat pas als een ontslagbesluit vennootschapsrechtelijk wordt aangetast de vraag aan de orde komt of dat in arbeidsrechtelijke zin gevolgen zou moeten hebben. In de zaak die door de Hoge Raad is beslist was, net als in deze zaak, een vernietiging van het ontslagbesluit niet gevraagd en is dus de vraag of er vennootschappelijke en/of arbeidsrechtelijke consequenties aan de handelwijze van SternTec zijn niet aan de orde.
5.9.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat het niet nakomen van wettelijke en statutaire bepalingen in de arbeidsrechtelijke verhouding tussen SternTec en werknemer als ernstig verwijtbaar handelen van SternTec dient te worden aangemerkt. SternTec mag met het bestaan van de wettelijke en statutaire verplichting tot het horen, voorafgaand aan de daadwerkelijke schorsing of het daadwerkelijke ontslag, van een bestuurder die schorsing of ontslag boven het hoofd hangt, bekend worden geacht en het niet-nakomen van die verplichting is dus ernstig verwijtbaar.
5.10.
Op grond van artikel 7:682 BW betekent het voorgaande dat werknemer recht heeft op een billijke vergoeding. De vraag is wat de hoogte van de billijke vergoeding zou moeten zijn.
5.11.
Werknemer stelt zelf dat de billijke vergoeding € 634.878,- bruto zou moeten bedragen. Hij onderbouwt dat bedrag door te stellen dat het aannemelijk was dat hij tot zijn pensioengerechtigde leeftijd bij SternTec had kunnen blijven en hij door zijn voortijdig ontslag loon derft, pensioenschade heeft en het gebruik van een leaseauto en telefoon misloopt, omdat het niet aannemelijk is dat hij op zijn leeftijd nog een vergelijkbare positie als bij SternTec zal kunnen krijgen. Daarmee miskent werknemer echter dat een billijke vergoeding niet meteen gelijk te stellen is met een schadevergoeding.
5.12.
Waar het bij een billijke vergoeding met name om gaat is dat het een vergoeding betreft voor hetgeen als ernstig te verwijten gedraging van de werknemer is aan te merken. In het onderhavige geval is de ernstige verwijtbare gedraging het niet in acht nemen van een wettelijke en statutaire bepaling. Duidelijk is geworden dat SternTec in de periode voorafgaand aan 18 april 2018 met werknemer heeft besproken dat SternTec meer met andere ondernemingen uit de Stern Groep zou moeten gaan samenwerken dan wel daarmee zou moeten fuseren en dat het bedrijfspand, waarin SternTec gevestigd was, reeds verkocht was en dat SternTec daarom in ieder geval zou moeten verhuizen, waarschijnlijk naar een bedrijfspand waarin al andere bedrijfsonderdelen van de Stern Groep gevestigd waren.
5.13.
In dat licht moet het in april 2018 voor werknemer voorzienbaar worden geacht dat als gevolg van de nadere samenwerking of fusie en/of de verhuizing van SternTec zijn functie als bestuurder op de tocht zou kunnen komen te staan. Intussen is gebleken dat de functie van directeur van SternTec ook vervallen is, nu de fusie van SternTec met SternPoint, een andere onderneming van de Stern Groep, is gerealiseerd.
5.14.
In dat licht is de vraag hoe hoog de billijke vergoeding zou moeten zijn terug te voeren op het feit dat
in formele zinSternTec niet voldaan heeft aan het voorgeschreven horen van een bestuurder voorafgaand aan schorsing of ontslag, maar dat
in materiële zineen einde van het dienstverband van werknemer bij SternTec redelijkerwijs gesproken zo niet onvermijdelijk, dan toch in ieder geval voorzienbaar was geworden. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom in verband staan met het niet in acht nemen van de betreffende vormvoorschriften, maar niet met de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband, zoals werknemer ten aanzien van de hoogte van de billijke vergoeding stelt.
5.15.
Voor zover werknemer in het licht van zijn ontslag nog heeft betoogd dat SternTec te kort is geschoten in haar herplaatstingsverplichting is dat naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Gebleken is dat tussen partijen nog wel gesproken is over een mogelijke andere functie, weliswaar niet een functie op directieniveau, maar dat werknemer daarop uiteindelijk niet wilde ingaan.
5.16.
De billijke vergoeding is daarom een vergoeding, omdat SternTec de vormvoorschriften niet in acht heeft genomen, maar tot een andere feitelijke uitkomst zou dat, mede gelet op hetgeen reeds in rechtsoverwegingen 5.7, 5.13 en 5.14 is overwogen, niet hebben geleid. In dat licht acht de rechtbank een bedrag van € 65.000,- (bruto) als vergoeding voor het verzuim van het nakomen van de vormvoorschriften billijk en de rechtbank zal dat bedrag in deze procedure toewijzen.
Niet genoten vakantiedagen, specificaties en proceskosten
5.17.
De vordering tot vergoeding van niet genoten vakantiedagen zal worden toegewezen. In zijn dagvaarding heeft werknemer gesteld dat nog 9,67 vakantiedagen resteerden op de dag waarop het dienstverband eindigde, zijnde op 1 november 2018. Als verweer bracht SternTec naar voren dat werknemer deze dagen geacht moet te hebben opgenomen, omdat hij die dagen gebruikt heeft voor het oppassen op een kleinkind. Daartegen heeft werknemer gesteld dat het oppassen in 2018 niet meer voorkwam en daarop is SternTec niet meer tegengekomen. In dat licht is de vordering van werknemer voor vergoeding van niet opgenomen vakantiedagen door werknemer voldoende onderbouwd en door SternTec onvoldoende betwist. De gevorderde wettelijke verhoging over het nog uit te betalen bedrag zal worden toegewezen, maar de rechtbank ziet aanleiding om het percentage van de verhoging te matigen tot 15%. Over het saldo zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen, te rekenen vanaf 1 november 2018 tot de dag der algehele voldoening.
5.18.
Doordat SternTec als gevolg van deze procedure nog (bruto) nabetalingen moet doen heeft werknemer belang bij deugdelijke bruto/netto specificaties en de rechtbank zal SternTec tot afgifte daarvan veroordelen, binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis. De vordering om aan het verstrekken van de salarisspecificaties een dwangsom te verbinden zal de rechtbank evenwel afwijzen, omdat SternTec geen enkele aanleiding heeft gegeven, waaruit zou blijken dat zij een rechterlijk vonnis niet zal opvolgen.
5.19.
De werknemer vordert betaling van de buitengerechtelijke incassokosten. In het verzoekschrift is echter niet nader gespecificeerd op welk bedrag de werknemer aanspraak maakt, zodat het verzoek op dit punt als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.
5.20.
Omdat de vordering van werknemer maar zeer ten dele zal worden toegewezen zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen zodanig verdelen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
veroordeelt SternTec om binnen twee dagen na de datum van deze beschikking aan werknemer een billijke vergoeding te betalen van € 65.000,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de derde dag na deze beschikking tot de dag der algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt SternTec om binnen twee dagen na de datum van deze beschikking aan werknemer van de tegenwaarde in geld te betalen van 9,67 niet opgenomen vakantiedagen per 1 november 2018, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, waarvan het percentage gematigd wordt tot 15 %, en het saldo van de tegenwaarde in geld vermeerderd met de wettelijke verhoging nog te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 1 november 2018 tot de dag der algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt SternTec om binnen twee dagen na de datum van deze beschikking aan werknemer schriftelijke en deugdelijke netto/bruto specificaties te verstrekken van de bedragen van de billijke vergoeding en de uit te betalen vakantiedagen;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
verdeelt de proceskosten zodanig tussen partijen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.D. Bom en is op 20 augustus 2019 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.