Op 24 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P. Koorn, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Leiden. Eerder, op 19 september 2019, was een vergelijkbaar verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker diende op 20 september 2019 een herzieningsverzoek in, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen ernstige onvolkomenheden waren in de eerdere uitspraak en dat er geen belangrijke wijzigingen in de feiten en omstandigheden waren.
De voorzieningenrechter benadrukte dat een verzoek om voorlopige voorziening in beginsel geldt totdat op het bezwaar is beslist. Indien er geen nieuwe relevante feiten zijn, is er geen aanleiding om het eerdere oordeel te heroverwegen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en wees het af zonder zitting. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien het buitengewoon rechtsmiddel van herziening niet openstond tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.