ECLI:NL:RBDHA:2019:10007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
24 september 2019
Zaaknummer
AWB 18/8639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis na verlening mvv op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvragen van eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, hadden eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 3 september 2019 werd aan eisers een mvv verleend op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), wat hen dezelfde rechten biedt als een mvv in het kader van nareis. De rechtbank oordeelde dat eisers geen procesbelang meer hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep, aangezien de verleende mvv hen toegang tot Nederland verleende voor een verblijf van meer dan 90 dagen.

De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat de eisers niet in een materieel gunstigere positie konden geraken door het instellen van het beroep. De rechtbank benadrukte dat, hoewel de verleende mvv kan leiden tot een reguliere verblijfsvergunning, dit niet voldoende was om het beroep ontvankelijk te verklaren. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 512,- en bepaalde dat het griffierecht van € 170,- aan hen moest worden vergoed. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/8639
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 12 september 2019 in de zaak tussen

[eiser 1] , v-nummer [nummer] , eiser 1,

[eiser 2], v-nummer [nummer] , eiser 2,
[eiseres], v-nummer [nummer] , eiseres,
samen eisers
(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2018 heeft verweerder de aanvragen van eisers tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Eisers hebben een nadere reactie gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019. Eisers en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 512,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 170,- aan hen moet vergoeden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij besluit van 3 september 2019 aan eiser 2, eiseres en hun twee andere minderjarige kinderen een mvv op grond van artikel 8 van het EVRM verleend. Om die reden ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of eisers procesbelang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep.
2. Op grond van artikel 1a, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 is een mvv een visum voor de toegang tot Nederland voor verblijf van meer dan 90 dagen. De bij besluit van 3 september 2019 aan eiser 2 en eiseres verleende mvv geeft hen dezelfde rechten als een mvv in het kader van nareis, waar de onderhavige procedure over gaat.
3. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers met het door hen ingestelde beroep niet in een materieel gunstigere positie kunnen geraken. Dat de nu verleende mvv kan leiden tot het ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8 van het EVRM, terwijl een mvv in het kader van nareis kan leiden tot ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning asiel is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Beide zijn namelijk afhankelijke verblijfsvergunningen ten behoeve van gezinshereniging met eiser 1. Voor zover eisers menen dat een asielvergunning een sterker recht oplevert, bestaat de mogelijkheid om hun aanspraken daarop te laten toetsen door na inreis in Nederland daartoe strekkende asielaanvragen in te dienen. Dat eisers daarvoor een extra procedure moeten doorlopen, leidt niet tot een procesbelang.
4. De rechtbank betrekt in haar oordeel de toezegging van verweerder ter zitting dat, wanneer eisers die aanvragen indienen, verweerder het extra tijdsverloop ten opzichte van de onderhavige aanvraag sinds de meerderjarigheid van eiser 1 niet aan eisers zal tegenwerpen.
5. Omdat er geen procesbelang meer is, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard en behoeven de gronden van het beroep geen bespreking.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in een deel van de door eiser gemaakte proceskosten. Omdat het procesbelang is komen te ontvallen na het instellen van het beroep, maar voorafgaand aan de zitting, kent de rechtbank wel proceskosten toe voor het indienen van het beroepschrift, maar niet voor het verschijnen ter zitting. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank de proceskosten daarom vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het griffierecht vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Bos, voorzitter, mr. D.J. Post en mr. R. Ortlep, rechters, in aanwezigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan.