Uitspraak
Rechtbank den haag
de Staat der Nederlanden,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een politicus uit [Land X], en de Staat der Nederlanden. [eiser] vorderde dat de Staat een kopie van het uitleveringsverzoek aan hem zou verstrekken, omdat hij vreesde voor aanhouding en uitlevering aan [Land X] bij zijn terugkeer naar Nederland. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er op dat moment geen sprake was van een spoedeisend belang, aangezien [eiser] niet meer internationaal gesignaleerd stond en niet in het nationaal opsporingsregister was vermeld. Bovendien was [eiser] op dat moment woonachtig in [land], waar een uitleveringsprocedure en een asielprocedure tegen hem liepen. De Staat heeft terecht aangevoerd dat zolang deze procedures lopen, het uitleveringsverzoek van [Land X] niet in behandeling zal worden genomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrees van [eiser] voor aanhouding ongegrond was en dat hij voldoende op de hoogte was van de situatie rondom het uitleveringsverzoek. Daarom werd de vordering van [eiser] afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten.