ECLI:NL:RBDHA:2018:9963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2018
Publicatiedatum
17 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.14494
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die op 14 mei 2018 een asielaanvraag indiende, had zijn aanvraag niet in behandeling genomen gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit gebeurde op basis van het argument dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser had op 12 december 2017 op illegale wijze de buitengrens van de EU via Spanje overschreden. De Spaanse autoriteiten hadden op 18 juni 2018 ingestemd met een verzoek tot overname van eiser.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2018, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het interstatelijk vertrouwensbeginsel besproken. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aan te tonen dat Spanje niet in staat zou zijn om hem de nodige bescherming te bieden. Eiser slaagde hier niet in, aangezien hij niet kon bewijzen dat hij bij problemen niet bij de Spaanse autoriteiten terecht kon. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat Spanje de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zou schenden.

Eiser voerde aan dat hij in Spanje een traumatische ervaring had gehad en verzocht om aanhouding van de beroepszaak om in Nederland aangifte te doen. De rechtbank wees dit verzoek af, omdat de feiten zich in Spanje hadden afgespeeld en er geen aanknopingspunten met Nederland waren. Ook de medische zorg in Spanje werd als voldoende geacht, en eiser had niet aangetoond dat hij in Nederland beter behandeld zou kunnen worden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14494

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gerritsen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.14495, plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. de Man. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft op 14 mei 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 12 december 2017 op illegale wijze de buitengrens van de lidstaten via Spanje heeft overschreden. Verweerder heeft de Spaanse autoriteiten op 1 juni 2018 verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid van Verordening (EU) nr. 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). Middels het claimakkoord van 18 juni 2018 hebben de Spaanse autoriteiten hiermee ingestemd.
De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Spanje mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hierin niet geslaagd. Zo heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij bij eventuele problemen niet zal kunnen klagen bij de (hogere) Spaanse autoriteiten. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zich voor de door hem gestelde problemen had kunnen wenden tot de (hogere) Spaanse autoriteiten. Niet gebleken is dat de Spaanse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Spanje de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zal schenden.
Voorts overweegt de rechtbank dat de stelling van eiser dat hij in Spanje een traumatische ervaring heeft gehad voor verweerder niet ten onrechte als onvoldoende is geacht om zijn asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. Ter zitting heeft eiser verzocht om aanhouding van zijn beroepszaak en toewijzing van de gevraagde voorlopige voorziening omdat hij in Nederland aangifte wil doen van hetgeen hem in Spanje is overkomen. De rechtbank ziet hiertoe geen reden nu de feiten waarvan eiser aangifte wil doen, hebben plaatsgevonden in Spanje en eiser niet aan heeft kunnen geven dat er enige aanknopingspunten zijn met Nederland. Dat eiser zich in Nederland veiliger voelt, is onvoldoende.
Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de medische behandeling die hij nodig heeft niet in Spanje voorhanden is of dat Nederland het meest aangewezen land is om hem te behandelen. Niet valt in te zien dat eiser niet in Spanje behandeld zou kunnen worden nu verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat de medische zorg in Spanje vergelijkbaar is met die in Nederland. Eiser heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat dit niet het geval zou zijn.
Gelet op voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht aan Spanje van onevenredige hardheid getuigt.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.