ECLI:NL:RBDHA:2018:9958

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2018
Publicatiedatum
17 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.14000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.S. Sewdajal, een verblijfsvergunning asiel heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F. Gerritsen, heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 augustus 2018, waar eiser werd bijgestaan door mr. A.C. Mohabir, is het interstatelijk vertrouwensbeginsel aan de orde gekomen. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend in Italië en Duitsland, maar zijn verzoek in Italië was afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat de Italiaanse autoriteiten op 1 juni 2018 verzocht zijn om eiser terug te nemen, maar niet hebben gereageerd. Hierdoor is er op 16 juni 2018 sprake van een fictief claimakkoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Italië zich houdt aan zijn internationale verplichtingen. Eiser heeft niet aangetoond dat de situatie in Italië zodanig is dat overdracht aan Italië zou leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de behandeling van de aanvraag in Nederland zou moeten plaatsvinden op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14000

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gerritsen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.14001, plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.C. Mohabir, waarnemend voor zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Diaby. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft op 18 april 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 31 januari 2017 in Italië en op 10 november 2017 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft verklaard dat zijn verzoek in Italië is afgewezen. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 1 juni 2018 op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) verzocht om eiser terug te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben op dit verzoek niet gereageerd zodat op grond van artikel 25 van de Dublinverordening op 16 juni 2018 sprake is van een fictief claimakkoord.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan hun internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna het EVRM).
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) heeft in verschillende arresten geoordeeld dat de structuur van en de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig zijn dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) strijdige situatie. Er zijn weliswaar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen, maar deze zijn niet zo ernstig dat deze aan de overdracht van asielzoekers aan Italië in de weg moeten staan. Het EHRM heeft verder meermaals overwogen dat de situatie voor asielzoekers in Italië niet kan worden vergeleken met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van het EHRM in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland.
Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt eveneens dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders dan de Afdeling te oordelen. Met de aangehaalde rapporten heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft dan ook terecht geen nader onderzoek ingesteld naar de situatie in Italië. De enkele stelling dat hij geen eerlijke rechtsgang zal krijgen als zijn verzoek om internationale bescherming wordt afgewezen leidt niet tot een ander oordeel. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over de problemen die hij heeft ondervonden in de opvang in Italië niet kan klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft zich - met de in het besluit gegeven motivering - dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen grond bestaat voor het oordeel dat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan of dat door de overdracht van eiser aan Italië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming van eiser hier te lande te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening nu eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Eiser heeft ter zitting zijn medische situatie naar voren gebracht. Echter de rechtbank is van oordeel dat zonder nadere stukken over zijn medische problemen een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening niet kan slagen.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.