In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse zelfstandige, die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd met als doel arbeid als zelfstandige. Het primaire besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 31 augustus 2017, wees deze aanvraag af. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat de schorsende werking van zijn bezwaarschrift zou worden verleend.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht besloten om zonder zitting uitspraak te doen. In een brief van 31 juli 2018 heeft de verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek, omdat er aanleiding was om advies te vragen aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voordat er een nieuwe beslissing op bezwaar zou worden genomen. Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de Staatssecretaris het door verzoeker betaalde griffierecht van € 168,- dient te vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 501,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.