In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Algerijnse nationaliteit, die op 14 september 2017 een asielverzoek indiende in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij niet adequaat is gehoord over zijn bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 16 september 2017 tijdens het aanmeldgehoor niet expliciet heeft aangegeven dat hij bezwaar had tegen de overdracht naar Duitsland. Verweerder heeft eiser op 21 november 2017 de gelegenheid geboden om schriftelijk te reageren op de overdracht, maar eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij door het gebrek aan een persoonlijk onderhoud is benadeeld, en dat verweerder voldoende gelegenheid heeft geboden om zijn standpunt kenbaar te maken.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat Nederland het asielverzoek in behandeling zou moeten nemen. De rechtbank concludeert dat de procedure correct is verlopen en dat de verantwoordelijkheden volgens de Dublinverordening zijn nageleefd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.