ECLI:NL:RBDHA:2018:992
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vrouw wegens kennelijke ongegrondheid en geloofwaardigheid van verklaringen over onderdrukking en bekering tot het christendom
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse vrouw die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiseres, geboren in 1987, heeft aangevoerd dat zij in Iran onderdrukt werd door haar streng islamitische familie en dat zij vanwege haar bekering tot het christendom vreest voor haar leven bij terugkeer naar Iran. Tijdens de zitting op 23 januari 2018 heeft de rechtbank de verklaringen van eiseres en het verweer van de staatssecretaris gehoord. De rechtbank oordeelde dat de identiteit en nationaliteit van eiseres geloofwaardig zijn, maar dat de verklaringen over de onderdrukking door haar familie en haar bekering tot het christendom niet geloofwaardig zijn. De rechtbank merkte op dat eiseres tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over haar situatie in Iran en dat zij niet voldoende had aangetoond dat haar bekering tot het christendom een weloverwogen keuze was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims met overtuigende en consistente bewijsvoering te onderbouwen.