In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over de afwijzing van een verzoek om ontheffing van werkzaamheden op basis van de 18-maandenregeling. Eiser had verzocht om voortijdig de organisatie te verlaten, maar verweerder heeft dit verzoek afgewezen op grond van overbezetting binnen de organisatie. Eiser heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen.
De rechtbank constateert dat verweerder in zijn besluitvorming de peildatum voor de beoordeling van de herplaatsingsmogelijkheden heeft vastgesteld op 1 juni 2017, wat door eiser werd betwist. Eiser stelde dat er ten tijde van het primaire besluit sprake was van onderbezetting, maar verweerder hield vol dat er op dat moment overbezetting was en dat er geen formatieruimte beschikbaar was voor herplaatsingskandidaten. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, gezien de fluctuaties in het aantal beschikbare plaatsen en herplaatsingskandidaten.
De rechtbank wijst ook het verzoek van eiser om schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatigheid is vastgesteld in de lange duur van de procedure. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.