ECLI:NL:RBDHA:2018:9912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van herplaatsingskandidaten binnen de politie in het kader van de 18-maandenregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2018, betreft het een geschil tussen eiseres, werkzaam bij de politie, en de korpschef van politie over de toepassing van de 18-maandenregeling. Eiseres had verzocht om voortijdig de organisatie te verlaten op basis van deze regeling, maar haar verzoek werd afgewezen. De rechtbank behandelt de procedure die is gevolgd na het primaire besluit van 12 juli 2017, waarin het verzoek van eiseres werd afgewezen, en het besluit van 6 december 2017, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 december 2017, maar dit besluit werd later ingetrokken door verweerder, die op 18 mei 2018 een nieuw besluit op bezwaar nam.

De rechtbank overweegt dat het beroep van eiseres tegen het ingetrokken besluit niet-ontvankelijk is, omdat er geen belang meer is bij een inhoudelijke beoordeling. Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend tegen het bestreden besluit, waarin verweerder zijn eerdere afwijzing handhaafde. De rechtbank stelt vast dat verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij het verlenen van ontheffing van werkzaamheden en dat de toetsing door de rechter terughoudend dient te zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, waarbij hij eerst heeft geprobeerd herplaatsingskandidaten te plaatsen voordat hij de 18-maandenregeling in overweging nam.

De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom er geen geschikte herplaatsingskandidaten waren voor de functie van eiseres. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 501,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigden: mr. O.W.G. van Petegem en mr. C. Lamuadni),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Horst).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om de organisatie op grond van de 18-maandenregeling voortijdig te verlaten, afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft het besluit van 6 december 2017 beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 mei 2018 heeft verweerder het besluit van 6 december 2017 ingetrokken een nieuw besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit).
Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat verweerder het besluit van 6 december 2017 heeft ingetrokken en op 18 mei 2018 een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen (het bestreden besluit). Het beroep heeft ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het bestreden besluit.
Aangezien verweerder het besluit van 6 december 2017 heeft ingetrokken, heeft eiseres geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van dat besluit. De rechtbank zal haar beroep voor zover gericht tegen dat besluit, niet-ontvankelijk verklaren.
2. Eiseres is werkzaam in de functie [functie] (hierna: de functie). Eiseres heeft verzocht in aanmerking te komen voor de 18-maandenregeling, die het mogelijk maakt om direct voorafgaande aan ontslag of eindeloopbaanverlof vanuit de levensloopregeling, voor een periode van maximaal 18 maanden van de werkzaamheden te worden ontheven indien op de vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst.
3. In de brief van 16 december 2016 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat het aantal lege plekken groter is dan het aantal herplaatsingskandidaten waarvoor een passende functie moet worden gevonden, en dat de verwachting is dat op deze lege plekken een groot deel van de herplaatsingskandidaten kan worden herplaatst. Verweerder heeft medegedeeld hier eerst uitvoering aan te geven, en eiseres te benaderen als later toch een beroep kan worden gedaan op de bereidheid van eiseres om plaats te maken voor een herplaatsingskandidaat, er een formatieplaats mee vrijkomt en haar functie passend is voor een herplaatsingskandidaat.
In de brief van 3 maart 2017, met als onderwerp: ‘stand van zaken bezwaren’ heeft verweerder eiseres geïnformeerd dat circa 1700 collega’s hun belangstelling voor de 18‑maandenregeling hebben geuit, dat er nog honderden vacatures zijn en ruim 400 herplaatsingskandidaten. Verweerder heeft medegedeeld dat hij er voor kiest om eerst alles in het werk te stellen om de herplaatsingskandidaten op een openstaande vacature te plaatsen.
4. Verweerder heeft het verzoek oorspronkelijk afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan de in artikel 55aa, eerste lid van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp) voorwaarde dat er met het vertrek van verzoeker herplaatsing van een herplaatsingskandidaat wordt gerealiseerd. Daartoe wijst verweerder er op dat voor de functie sprake is van een overbezetting van 0,09 fte, zodat er geen formatieplaats vrijkomt met het vertrek van eiseres.
5. [functie] persoonlijke redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard waardoor de functie niet passend kan zijn.
6. In reactie op het bestreden besluit voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte de datum van het primaire besluit niet als peildatum heeft genomen. Door naar een ongedateerd onderzoek te verwijzen, is onduidelijk welke peildatum is gehanteerd. Eiseres gaat er vanuit dat het onderzoek in ieder geval na 14 maart 2018 heeft plaatsgevonden.
Voorts voert eiseres aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen geschikte herplaatsingskandidaten zijn. Uit het overzicht van bedrijfsvoeringspecialismen wordt capaciteitsmanagement niet als (complex) specialisme vermeld; capaciteitsmanagement is niet eens gekoppeld aan een werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit. Uit navraag bij de Teamchef capaciteitsmanagement blijkt dat de opleiding tot de functie niet complex en langdurig is.
Ten slotte voert eiseres aan dat de kandidaten die in de afrondende fase van een herplaatsingstraject zitten, zeker de kandidaten die een aanbod hebben geekregen de organisatie te verlaten. Deze kandidaten zijn onverminderd passend om geplaatst te worden, zeker gelet op de mededelingen van verweerder dat het de voorkeur heeft zoveel mogelijk werknemers binnen de organisatie te herplaatsen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Artikel 55aa (oud) van het Barp luidt als volgt:
1. De ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat of pre-herplaatsingskandidaat is aangewezen, wordt door het bevoegd gezag op diens verzoek ontheven van werkzaamheden, met behoud van aanspraken tot het einde van zijn loopbaan indien
a. op de vrijkomende formatieplaats een pre-herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst of een herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst en
b. er op het moment van ontheffen een ontslagbesluit is genomen met een ingangsdatum maximaal 18 maanden na het moment van ontheffen, dan wel
c. de ambtenaar binnen 18 maanden na het moment van ontheffen, gebruik maakt van de levensloopregeling in de vorm van einde loopbaanverlof en daarbij is vastgelegd dat het levensloopverlof wordt voortgezet tot aan het moment van ontslag.
(…)
4. Van een situatie als bedoeld in het eerste lid kan ook sprake zijn als op de vrijkomende formatieplaats een niet als pre-herplaatsingskandidaat of herplaatsingskandidaat aangewezen ambtenaar kan worden geplaatst of herplaatst indien op diens vrijkomende formatieplaats wel een pre-herplaatsingskandidaat of herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst of herplaatst.
7.2.
Bij het verlenen van ontheffing van werkzaamheden komt verweerder beoordelingsvrijheid toe. De toetsing door de rechter is daarom terughoudend. In dit kader dient te worden beoordeeld of verweerder, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en daarbij niet anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.
7.3.
De rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerder, zoals in de brieven van 16 december 2016 en 3 maart 2017 is verwoord, eerst heeft geprobeerd zoveel mogelijk herplaatsingskandidaten te plaatsen op vacatures alvorens te onderzoeken of gebruik kon worden gemaakt van de 18-maandenregeling. Vervolgens heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank bij het nemen van de primaire besluiten op dergelijke verzoeken ervoor mogen kiezen om aanvankelijk 1 juni 2017 als peildatum te hanteren voor de beoordeling van de mogelijkheid een herplaatsingskandidaat te plaatsen, omdat daarmee bewerkstelligd is dat alle aanvragen voortvarend en op gelijke wijze zijn behandeld.
In bezwaar heeft verweerder terecht conform de hoofdregel van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ex nunc beslist, dat wil zeggen met inachtneming van alle (gewijzigde) feiten en omstandigheden zoals die bekend zijn op het tijdstip van heroverweging in bezwaar. Dat het mogelijk gunstiger voor eiseres zou zijn om in bezwaar ex tunc te beslissen geeft geen grond om van de hoofdregel van artikel 7:11 van de Awb af te wijken. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat niet in algemene zin een gegeven is dat vasthouden aan artikel 7:11 van de Awb in het nadeel uitwerkt van personen die een beroep doen op de 18-maandenregeling.
7.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gereageerd op de stelling van eiseres dat haar functie niet dermate complex is dat deze niet binnen twee jaar passend kan worden gemaakt voor één van de zeven herplaatsingskandidaten waarvan verweerder heeft gezegd dat deze geen enkele ervaring, kennis of opleiding op het gebied van capaciteitsmanagement hebben. De gemachtigde van verweerder heeft toegelicht dat het niet alleen gaat om (de duur van) de opleiding die in dit kader kan worden gevolgd, maar dat ook moet worden gekeken of de functie past bij de bekwaamheden, persoonlijke omstandigheden, de persoonlijkheid en de vooruitzichten van de betrokken medewerker. In het geval van de zeven desbetreffende herplaatsingskandidaten was dit niet het geval. Ten aanzien van de vier kandidaten die zich in de afrondende fase van een herplaatsingstraject bevonden, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het deze kandidaten niet in redelijkheid kunnen worden weggeplukt uit de afrondende fase van een traject waar ze al een aantal maanden in zitten.
7.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt op grond waarvan hij tot de conclusie komt dat er geen herplaatsingskandidaat was die in de door eiseres vrij te maken plaats herplaatst kon worden. Eiseres heeft onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht voor de onjuistheid van het onderzoek van verweerder. Mede gelet op de in artikel 55o van het Barp opgenomen criteria betreffende een passende functie voor een herplaatsingskandidaat kan de rechtbank verweerder volgen in het standpunt dat met het verstrekken van verdergaande informatie de persoonlijke levenssfeer van in het onderzoek betrokken herplaatsingskandidaten in het gedrang komt.
8. Het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit, is ongegrond.
9. Aangezien het beroep tegen het besluit van 6 december 2017 ertoe heeft geleid dat verweerder dit besluit heeft ingetrokken, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het ingetrokken besluit, met een waarde per punt van € 501, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 6 december 2017, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 501,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.E. Stikvoort-Ydema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.