In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2018, betreft het een geschil tussen eiseres, werkzaam bij de politie, en de korpschef van politie over de toepassing van de 18-maandenregeling. Eiseres had verzocht om voortijdig de organisatie te verlaten op basis van deze regeling, maar haar verzoek werd afgewezen. De rechtbank behandelt de procedure die is gevolgd na het primaire besluit van 12 juli 2017, waarin het verzoek van eiseres werd afgewezen, en het besluit van 6 december 2017, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 6 december 2017, maar dit besluit werd later ingetrokken door verweerder, die op 18 mei 2018 een nieuw besluit op bezwaar nam.
De rechtbank overweegt dat het beroep van eiseres tegen het ingetrokken besluit niet-ontvankelijk is, omdat er geen belang meer is bij een inhoudelijke beoordeling. Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend tegen het bestreden besluit, waarin verweerder zijn eerdere afwijzing handhaafde. De rechtbank stelt vast dat verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij het verlenen van ontheffing van werkzaamheden en dat de toetsing door de rechter terughoudend dient te zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, waarbij hij eerst heeft geprobeerd herplaatsingskandidaten te plaatsen voordat hij de 18-maandenregeling in overweging nam.
De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom er geen geschikte herplaatsingskandidaten waren voor de functie van eiseres. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 501,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.