In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Cubaanse man die homoseksueel is, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Hij stelt dat hij in Cuba te maken heeft gehad met discriminatie en vervolging vanwege zijn seksuele geaardheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij persoonlijk risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Cuba.
Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met claims over discriminatie en problemen met de autoriteiten, waaronder een aanhouding en de inbeslagname van goederen van de tattoo-shop van zijn partner. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de relevante elementen van eisers asielrelaas geloofwaardig zijn, maar dat hij niet heeft aangetoond dat zijn ontslag als leraar en de inbeslagname van de tattoo-apparatuur direct verband houden met zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft ook verwezen naar het ACCORD-rapport, waaruit blijkt dat de situatie voor LHBT's in Cuba is verbeterd, en dat niet elke LHBT'er automatisch risico loopt op vervolging.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een asielvergunning op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.