ECLI:NL:RBDHA:2018:988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
NL18.80
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse homoseksueel wegens onvoldoende bewijs van vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Cubaanse man die homoseksueel is, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Hij stelt dat hij in Cuba te maken heeft gehad met discriminatie en vervolging vanwege zijn seksuele geaardheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij persoonlijk risico loopt op vervolging bij terugkeer naar Cuba.

Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met claims over discriminatie en problemen met de autoriteiten, waaronder een aanhouding en de inbeslagname van goederen van de tattoo-shop van zijn partner. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de relevante elementen van eisers asielrelaas geloofwaardig zijn, maar dat hij niet heeft aangetoond dat zijn ontslag als leraar en de inbeslagname van de tattoo-apparatuur direct verband houden met zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft ook verwezen naar het ACCORD-rapport, waaruit blijkt dat de situatie voor LHBT's in Cuba is verbeterd, en dat niet elke LHBT'er automatisch risico loopt op vervolging.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een asielvergunning op basis van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.80

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

ProcesverloopBij besluit van 28 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Duijvensteijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1989 en de Cubaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 25 november 2017 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft, kort samengevat, aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat er is geklaagd over zijn gedrag, toen hij in zijn eigen tuin op schoot zat bij zijn partner. Het buurjongetje had dat gezien. Eiser moest toen verschijnen op het politiebureau waar hem werd verteld dat hij zijn gedrag moest aanpassen, anders zou de ‘wet Peligro’ worden toegepast. Daarnaast heeft de politie op 24 september 2017 de inboedel van de tattoo-shop van zijn partner (NL18.79) in beslag genomen, omdat er goederen tussen zouden zitten die illegaal zouden zijn. Eiser heeft voorts zijn baan als leraar verloren. Eiser meent dat dit te maken heeft gehad met zijn geaardheid. Eiser is in maart 2017 aangehouden. Dit had te maken met een kennis die betrokken is bij de Damas de Blanco. Eiser vreest bij terugkeer voor gevangenschap, omdat hij langer buiten Cuba is geweest dan zijn ticket aangeeft.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- De seksuele gerichtheid van eiser;
- De problemen vanwege de seksuele gerichtheid van eiser;
- Onteigening van de tattooshop vanwege illegale inboedel.
Verweerder acht de relevante elementen geloofwaardig, met dien verstande dat eisers verklaringen dat hij als leraar is ontslagen en dat de tattoo-apparatuur in beslag is genomen, allen vanwege zijn geaardheid, niet geloofwaardig worden geacht.
4. Eiser voert, kort samengevat, aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd ten aanzien van eisers werkende leven en dat verweerder onvoldoende is ingegaan op eisers stellingen in de zienswijze over de inbeslagname van de tattoo-apparatuur. Eiser voert voorts aan dat hij dusdanig is gediscrimineerd dat dat neerkomt op vervolging. Eiser heeft gemotiveerd aangegeven dat burgers geen verhaal kunnen halen bij de overheid en verwijst voorts naar het ACCORD rapport. Er moet nader onderzoek worden verricht naar de situatie van LHBT’ers in Cuba. Eiser vreest voor beschuldiging op grond van de ‘wet Peligro’. Hij heeft dit voldoende onderbouwd aan de hand van zijn eigen verklaringen en aan de hand van algemene informatie op dit punt. Eiser is hiermee bedreigd door de politie waardoor het geen onzekere toekomstige gebeurtenis is.
5. De rechtbank is het volgende van oordeel.
5.1
Niet is gebleken dat de algehele politieke- en mensenrechtensituatie in Cuba zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel zou moeten worden verleend. Uit het door eiser aangehaalde ACCORD-rapport blijkt dat de situatie voor LHBT’s moeilijk is, maar
niet dat iedere LHBT’er een risico loopt op vervolging of schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer naar Cuba. Uit het ACCORD-rapport en uit andere openbare bronnen blijkt dat er sprake is van een verbetering in de situatie van LHBT’s in Cuba. Die verbetering blijkt onder andere uit de afschaffing van de strafbaarheid op homoseksuele handelingen, uit het strafbaar stellen van discriminatie van LHBT’s, uit het toelaten van gay-prides, uit het organiseren van LHBT-events, uit mogelijkheden voor geslachtsverandering zowel in privéklinieken als in overheidsziekenhuizen, uit gedoogbeleid van de politie in verschillende (uitgangs)zones en/of wijken in Havana waar LHBT’s komen, uit toegang tot rechtshulp, uit medische zorg, uit huisvesting en uit een toename van online activisten zoals bloggers, op LHBT-websites en journalisten die de situatie van LHBT-rechten in Cuba kenbaar blijven maken. Ondanks dat aannemelijk is dat de omstandigheden voor hen in Cuba minder goed zullen zijn dan in Nederland kan niet gesproken worden van een sociale groep die systematisch wordt vervolgd. Eiser moet dus aannemelijk maken dat er voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hem een asielvergunning moet worden verleend.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hieraan niet heeft voldaan. Eiser heeft verklaard dat het bekend was dat hij homoseksueel was. Desondanks kon eiser wel voor vier jaar aan het werk als leraar. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij is ontslagen vanwege zijn geaardheid. Eisers verklaring dat de directeur van de school desgevraagd zou hebben verteld dat hij was ontslagen vanwege zijn geaardheid is hiertoe onvoldoende. Verweerder heeft zich voorts niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet met documenten heeft aangetoond dat de inbeslagname van de tattoo-apparatuur te maken had met zijn geaardheid of die van zijn partner. Verweerder heeft hierbij voorts kunnen verwijzen naar eisers nader gehoor waarin hij heeft verklaard dat de partner van eiser de tattoo-winkel al vijf tot zes jaar in beheer had en dat er ook politieagenten waren die een tatoeage wilden hebben.
5.2
De rechtbank overweegt voorts dat discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Verweerder heeft zich, voldoende gemotiveerd, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde discriminatie jegens hem dusdanig ernstig was dat het leven van eiser onhoudbaar is geworden.
5.5
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om in de gevangenis te belanden op grond van de ‘wet Peligro’. Eiser heeft niet aangetoond dat hij daadwerkelijk een waarschuwing in dit kader heeft gekregen. Zijn enkele stelling dat hij waarschuwingen heeft gekregen is onvoldoende. Voorts heeft eiser zonder problemen een paspoort kunnen krijgen en legaal uit kunnen reizen. Hiermee is niet gebleken dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Cubaanse autoriteiten.
6. Gelet op het bovenstaande komt eiser niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.E.B. Davis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
31 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel