ECLI:NL:RBDHA:2018:9857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
09/807957-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en noodweerexces in een geweldsincident te ’s-Gravenhage

Op 15 augustus 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats na een geweldsincident op 12 mei 2018 in ’s-Gravenhage, waarbij de verdachte meerdere keren met een mes stak naar twee slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde vanuit een noodweersituatie, maar dat hij ook de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreed, wat leidde tot een beroep op noodweerexces. De rechtbank achtte het aannemelijk dat de verdachte, door de korte tijdsdruk en de angst die hij ervoer, niet in staat was om adequaat te reageren. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor zowel de poging tot doodslag als de poging tot zware mishandeling. De rechtbank verklaarde dat er geen sprake was van een strafbaar feit, omdat de verdachte handelde uit noodweerexces. De benadeelde partij, een van de slachtoffers, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/807957-18
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. Kortekaas en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. T.V. Seedorf naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2018 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer 1] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,opzettelijk met een mes eenmaal of meermalen te steken in de rug en/of schouder en/of de borst van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 12 mei 2018 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes eenmaal of meermalen te steken in de voet en/of het been van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 12 mei 2018 te ’s-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door met een mes eenmaal of meermalen te steken in de voet en/of het been van die [slachtoffer 2] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
In de nacht van 12 mei 2018 heeft de verdachte aangever [slachtoffer 1] meermaals gestoken met een mes en is vervolgens weggerend. De verdachte is daarop tegengehouden en tegen de grond gewerkt door omstanders. Eén van die omstanders, aangever [slachtoffer 2] ), heeft verklaard dat de verdachte hem in zijn been heeft gestoken.
De zaak draait ten aanzien van feit 1 om de vragen of de verdachte die nacht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en zo ja, of er sprake was van een straf- of schulduitsluitingsgrond. Feit 2 draait om de vragen of de verdachte die nacht heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld, en zo ja, of er sprake was van (met name) noodweer.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van de onder 1 en 2, primair en subsidiair, ten laste gelegde feiten. Volgens de raadsvrouw ontbreekt ten aanzien van deze feiten het vereiste opzet, ook in voorwaardelijke zin. Ten aanzien van feit 2 ontbreekt voorts voldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft gestoken en dus dat hij [slachtoffer 2] heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel hem heeft mishandeld.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep toekomt op noodweer, noodweerexces, noodtoestand dan wel psychische overmacht.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Ten aanzien van feit 1
De aangifte van [slachtoffer 1]
heeft verklaard dat hij in de nacht van 12 mei 2018 met twee vrienden in het centrum van Den Haag was. Op straat kwam hij de verdachte tegen. Ze kregen woorden; waarom weet hij niet meer. Op een gegeven moment stak de verdachte [slachtoffer 1] meerdere malen in zijn rug. [slachtoffer 1] heeft, hoewel hij een mes in zijn sok had zitten, niets gedaan ter verdediging en is in shock weggerend. [2]
Het letsel van [slachtoffer 1]
is na het voorval met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar is door een arts het volgende letsel waargenomen: vijf steekwonden waarvan één in de hals rechts, één in de rechterschouder, één laag in de borstkas en twee onder het rechterschouderblad. [3]
De camerabeelden
Ter terechtzitting van 1 augustus 2018 zijn opnamen afgespeeld van het incident, die zijn gemaakt door verschillende camera’s. Daarop heeft de rechtbank wat betreft feit 1 en per locatie het volgende waargenomen. [4]
[straat 1] / [straat 2]
De verdachte wordt aangesproken door [slachtoffer 1] en zijn twee vrienden. De verdachte en [slachtoffer 1] blijven kort met elkaar staan praten. [slachtoffer 1] draait zich even van de verdachte af, bukt, trekt zijn broekspijp op en beweegt met zijn hand richting zijn enkel. Daarna herschikt hij zijn broekspijp. Vervolgens pakt [slachtoffer 1] de verdachte vast door een arm om zijn schouder te leggen. Ze lopen samen op. De verdachte geeft iets aan [slachtoffer 1] . Dan trekt hij zich los en rent weg. [slachtoffer 1] heeft in zijn rechterhand iets blinkends vast. Hij rent met zijn vrienden achter de verdachte aan.
[straat 3] / [straat 4]
De verdachte verschijnt rennend in beeld; achter hem rennen [slachtoffer 1] en zijn vrienden.
[straat 3] / [straat 5] (bij [bedrijf 1] )
De verdachte wordt met zijn rug tegen de deuren van [bedrijf 1] gedrukt door [slachtoffer 1] en zijn vrienden en er ontstaat een vechtpartij. Omstanders komen meteen tussenbeide en halen de mannen uit elkaar. [slachtoffer 1] , zijn vrienden en een omstander verdwijnen buiten beeld; de verdachte loopt hun kant op.
[straat 5] (bij [bedrijf 2] )
Eén van de omstanders geeft [slachtoffer 1] een hand. [slachtoffer 1] vrienden voegen zich bij hem. De verdachte loopt om een groepje omstanders heen naar [slachtoffer 1] en maakt met veel snelheid meerdere steekbewegingen van boven naar beneden in de richting van diens rug.
[straat 5] / [straat 6]
Vanuit een andere hoek is in de verte het gebeuren bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te zien. Er is geen pauze in de gebeurtenissen; betrokkenen lijken continu om elkaar heen te bewegen.
[getuige]
heeft verklaard dat hij één man uit de [straat 1] zag komen rennen die achterna werd gezeten door drie andere mannen. De man die achterna werd gezeten, smeekte en zei: “Nee, niet doen”, of woorden van gelijke strekking. Een groep van drie à vier jongens haalde de mannen uit elkaar en terwijl zij dat deden, stak de man die eerder achterna werd gezeten één van de andere mannen meerdere keren. [5]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij in de [straat 1] liep werd benaderd door drie Ethiopische jongens (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] en zijn vrienden). De verdachte had cocaïne bij zich en heeft dat, omdat een van hen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) dat vroeg, aan hem verkocht voor € 20,-. De verdachte wilde vervolgens weglopen, maar [slachtoffer 1] liet een mes zien, dreigde hiermee en eiste zijn geld terug. De verdachte heeft daarop het geld teruggegeven en wilde opnieuw verder lopen. [slachtoffer 1] eiste echter nog meer geld, hij wilde de verdachte beroven. De verdachte is toen weggerend richting [bedrijf 2] en de jongens kwamen achter hem aan. Hij kreeg meerdere klappen van hen, ze waren met hem aan het vechten. Omstanders probeerden de vechtpartij te stoppen en gingen ertussen staan. De verdachte voelde echter dat hij nog steeds klappen kreeg en heeft toen zijn eigen mes gepakt en [slachtoffer 1] daarmee gestoken. De verdachte weet niet meer hoe vaak hij heeft gestoken. Hij was bang, hij zag ook van hen een mes. Hij was in paniek en dacht dat ze hem wilden vermoorden, hij kreeg zoveel klappen. [6]
Conclusie ten aanzien van feit 1
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte [slachtoffer 1] bewust met grote snelheid en met een bovenhandse beweging heeft gestoken waar hij hem maar kon raken. De rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat sprake is geweest van met veel kracht en in het wilde weg insteken op [slachtoffer 1] . Dit moet worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 1] dat het niet anders kan dan dat de verdachte willens en wetens de kans op dat gevolg heeft aanvaard. De rechtbank acht de kans dat de verdachte [slachtoffer 1] op die manier om het leven had kunnen brengen aanmerkelijk. Behalve in zijn rug is [slachtoffer 1] ook geraakt in zijn hals en zijn borstkas. Het is toeval dat het niet veel slechter met hem is afgelopen.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] om het leven te brengen.
Ten aanzien van feit 2
Het aantreffen van [slachtoffer 2]
In de nacht van 12 mei 2018 trof een verbalisant, nadat hij hierop was geattendeerd door omstanders, ter hoogte van de juwelier op [straat 3] een man aan met een bloedende snee op zijn rechteronderbeen. Deze man verklaarde dat hij was gestoken met een mes. [7]
De verklaring van [slachtoffer 2]
heeft verklaard dat een Antilliaan (de rechtbank begrijpt: de verdachte) werd vastgepakt en vastgehouden door omstanders omdat hij zojuist een andere man zou hebben gestoken. Toen [slachtoffer 2] poolshoogte ging nemen, werd hij ineens door de Antilliaan in zijn been gestoken. [8]
Het letsel van [slachtoffer 2]
is na het voorval door een arts onderzocht. Deze arts heeft twee steekwonden in zijn rechterbovenbeen waargenomen. [9]
De camerabeelden
Ter terechtzitting van 1 augustus 2018 zijn camerabeelden van het voorval afgespeeld, waarop de rechtbank het volgende heeft waargenomen op de volgende locatie. [10]
[straat 3] / [straat 4]
De verdachte verschijnt rennend in beeld, achtervolgd door een paar mannen. Door één van deze mannen wordt hij onderuit geschopt, waarna hij, terwijl hij op zijn rug ligt, wordt vastgehouden op de grond. In zijn linkerhand heeft de verdachte iets blinkends. Rechts in beeld verschijnt een man die trappende bewegingen maakt richting het hoofd van de verdachte. De verdachte maakt daarop stekende bewegingen met zijn hand richting het rechterbeen van deze man. De man hinkt vervolgens achteruit, richting een bankje ter hoogte van de juwelier op [straat 3] .
Conclusie ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, door meermaals met een mes in zijn bovenbeen te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zwaar gewond zou raken. Hij had immers een slagader kunnen raken of zenuwen en spieren door kunnen snijden. Op grond daarvan acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] .
3.5
De bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 12 mei 2018 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes meermalen
heeft gestokenin de rug en schouder en de borst van die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 12 mei 2018 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes meermalen
heeft gestokenin het been van die [slachtoffer 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ten aanzien van het bewezen verklaarde feit 1
4.1
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is bepleit dat [slachtoffer 1] en zijn vrienden de verdachte hebben belaagd en daardoor voor hem een noodweersituatie hebben laten ontstaan.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 strafbaar is, omdat de verdachte zich nadat hij en [slachtoffer 1] uit elkaar waren gehaald aan de vechtpartij had kunnen onttrekken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf of goed, waartegen verdediging noodzakelijk is. Op de camerabeelden is te zien is dat de verdachte en [slachtoffer 1] en zijn vrienden uit elkaar zijn gehaald, dat de verdachte daarna om mensen heenloopt om [slachtoffer 1] te bereiken en op hem insteekt. Op dat moment was er geen sprake meer van dat de verdachte werd belaagd en zich moest verdedigen. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op noodweer.
Feit 1 is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Ten aanzien van het bewezen verklaarde feit 2
4.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat feit 2 ook niet strafbaar is, omdat er sprake was van noodweer.
4.5
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 wel strafbaar is, omdat het beroep op noodweer onvoldoende is onderbouwd.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat feit 2 niet strafbaar is omdat er sprake was van noodweer. Zij acht daartoe het volgende redengevend.
Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte, terwijl hij op de grond lag en gefixeerd werd door omstanders, schoppen tegen zijn hoofd kreeg van [slachtoffer 2] . Gezien de omstandigheden was deze handelwijze van aangever onnodig en betrof dit een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam op een zeer kwetsbare plek, namelijk zijn hoofd, waaraan de verdachte zich niet kon onttrekken omdat hij werd vastgehouden. De verdachte heeft hierop gereageerd door [slachtoffer 2] in zijn been te steken. De rechtbank stelt vast dat de verdachte heeft gestoken ter noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De verdachte is daarbij, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, binnen de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit gebleven.
Het voorgaande leidt ertoe dat de verdachte ten aanzien van feit 2 moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van feit 1

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte niet strafbaar is voor feit 1, omdat er sprake was van noodweerexces. De verdachte is door aangever [slachtoffer 1] aangevallen en heeft zich verweerd. Daarbij heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door de hevige gemoedsbeweging waarin hij door de aanval verkeerde.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij [bedrijf 1] door omstanders hulp werd geboden aan de verdachte en dat hij toen weg had kunnen gaan. In plaats daarvan heeft hij [slachtoffer 1] opgezocht en gestoken. Er was geen sprake van een noodweersituatie volgens de officier van justitie en dus ook niet van noodweerexces.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweerexces houdt in het overschrijden van de grenzen van een noodzakelijke verdediging door hevige emotie, waarbij die emotie moet zijn veroorzaakt door een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van lijf of goed. Kort samengevat: er moet sprake zijn geweest van een noodweersituatie, maar de aangevallen persoon is in zijn daardoor veroorzaakte emotie te ver gegaan in zijn verdediging. Omdat sprake was van deze emotie, kan die overschrijding van de grenzen hem niet worden aangerekend.
Was sprake van een noodweersituatie?
De verdachte is blijkens de camerabeelden door [slachtoffer 1] met een mes bedreigd en door hem en zijn twee vrienden achtervolgd en belaagd. Hij heeft meerdere keren en op verschillende manieren geprobeerd van [slachtoffer 1] en zijn vrienden af te komen: door het geld terug te geven, weg te lopen, zich los te rukken en uiteindelijk weg te rennen. Hij is door de drie mannen achtervolgd tot ze hem bij [bedrijf 1] te pakken kregen. De verdachte werd daar met zijn rug tegen de deuren geduwd en er ontstond een vechtpartij. De verdachte kon geen kant op en hij wist dat [slachtoffer 1] een mes had.
Gezien deze omstandigheden kan de situatie bij [bedrijf 1] naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf. In zoverre was er dan ook sprake van een noodweersituatie.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat nadat de verdachte en [slachtoffer 1] bij [bedrijf 1] uit elkaar waren gehaald voor de verdachte niet langer de noodzaak bestond zichzelf te verdedigen tegen de hiervoor beschreven aanranding. Dit staat echter, anders dan de officier heeft betoogd, niet zonder meer in de weg aan het aannemen van noodweerexces. Een beroep daarop is ook mogelijk nadat de noodweersituatie is beëindigd.
Was sprake van een hevige emotie, die werd veroorzaak door de noodweersituatie?
De verdachte heeft consequent verklaard dat hij bang, in paniek en ten einde raad was en dat hij vanuit die gevoelens heeft gehandeld. Gelet op de hiervoor beschreven bedreiging, belaging en aanhoudende achtervolging van de verdachte door [slachtoffer 1] en zijn vrienden, de aard en ernst van de daaropvolgende aanranding en het geringe tijdsbestek, namelijk minder dan 30 seconden, tussen die aanranding bij [bedrijf 1] en het steken van [slachtoffer 1] door de verdachte, acht de rechtbank zowel aannemelijk dat de verdachte deze gevoelens van angst en paniek had, als dat hij vanuit deze gevoelens heeft gehandeld. Daarmee staat voor haar vast dat bij de verdachte als onmiddellijk gevolg van de aanvankelijk dreigende situatie een hevige emotie, namelijk angst is ontstaan, die heeft geleid tot het steken van [slachtoffer 1] . Nu aldus sprake was van een verschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging komt de verdachte een beroep op noodweerexces toe en dient hij ook ten aanzien van feit 1 te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De vordering van de benadeelde partij

6.1
Inleiding
In verband met feit 1 heeft [slachtoffer 1] een vordering tot vergoeding van de door hem geleden materiële en immateriële schade ingediend ten bedrage van € 9.675,00.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] geen recht heeft op schadevergoeding vanwege zijn eigen aandeel in het ontstaan van de schade.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet‑ontvankelijk is in zijn vordering, dan wel dat de vordering dient te worden afgewezen.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart [slachtoffer 1] niet‑ontvankelijk in zijn vordering aangezien de verdachte ten aanzien van het feit waarop de vordering betrekking heeft, wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en aan hem geen maatregel of een last als bedoeld in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Dit brengt met zich mee dat [slachtoffer 1] dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 1 bewezen verklaarde feit strafbaar;
verklaart de verdachte niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ten aanzien van dat feit van alle rechtsvervolging;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hiervoor onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 primair bewezen verklaarde feit niet strafbaar;
ontslaat de verdachte ten aanzien van dat feit van alle rechtsvervolging;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. M. Rootring, rechter,
mr. A.M.M. Vingerling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2018.
Mr. Rootring en mr. Vingerling zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit, tenzij anders vermeld, de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018124302, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag‑Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 161).
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 12 mei 2018, blz. 27-28.
3.Geschrift, geneeskundige verklaring van 12 mei 2018, blz. 154.
4.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 1 augustus 2018.
5.Proces-verbaal van verhoor van [getuige] van 12 mei 2018, blz. 44.
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2018 en proces-verbaal van verhoor verdachte van 12 mei 2018, blz. 105-107.
7.Proces-verbaal van aanhouding van 12 mei 2018, blz. 11.
8.Proces-verbaal van verhoor aangever van 12 mei 2018, blz. 34.
9.Geschrift, geneeskundige verklaring van 28 mei 2018, blz. 126.
10.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 1 augustus 2018.