ECLI:NL:RBDHA:2018:9855
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunningen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster, die de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder heeft. De verzoekster, die een verblijfsvergunning had aangevraagd op humanitaire gronden, had eerder een afwijzing van haar aanvraag ontvangen. Dit besluit was genomen op 21 december 2016, waarbij de aanvraag voor een verblijfsvergunning ‘humanitair niet tijdelijk’ werd afgewezen en de bestaande verblijfsvergunningen werden ingetrokken. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 18 mei 2017, heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de rechtbank in een andere procedure met zaaknummer AWB 17/11074 het beroep ongegrond heeft verklaard. Hierdoor werd niet langer voldaan aan het connexiteitsvereiste zoals neergelegd in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.