ECLI:NL:RBDHA:2018:9820

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1034
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis wegens verbroken gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Eiseres, een Syrische vrouw geboren in 1992, had op 14 september 2016 een aanvraag ingediend. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en haar referent verbroken was. De referent was na de scheiding met eiseres met een andere vrouw gehuwd, waardoor de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gezinshereniging maar van gezinsvorming.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, maar de rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris. De rechtbank overwoog dat eiseres niet in aanmerking kwam voor nareis op basis van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de gezinsbanden bij binnenkomst van de referent in Nederland verbroken waren. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiseres met betrekking tot de toepasselijkheid van de Definitierichtlijn en het EVRM, en concludeerde dat de hoorplicht niet was geschonden omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1034

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y. Tamer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Nieuwehuys).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is de heer [referent] (referent) ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1992 en bezit de Syrische nationaliteit. Op
14 september 2016 heeft zij de aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft zich in het besteden besluit op het standpunt gesteld dat de aanvraag is afgewezen omdat de feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent is verbroken. Nadat referent van eiseres is gescheiden, is hij met een ander gehuwd. De verbroken gezinsband tussen referent en eiseres kan niet worden hersteld, aldus verweerder. Dat referent en eiseres het huwelijk hebben hersteld, maakt dit niet anders. Door het herstellen van het huwelijk na binnenkomst van referent is er immers sprake van gezinsvorming terwijl de aanvraag van eiseres ziet op het herstellen van gezinsbanden die bestonden bij binnenkomst.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft de standpunten van verweerder gemotiveerd bestreden. Voor zover van belang wordt in het navolgende ingegaan op hetgeen eiseres tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Niet in geschil is dat eiseres en referent gescheiden waren en dat referent met een andere vrouw was gehuwd bij binnenkomst van referent in Nederland. Eiseres kan derhalve niet worden aangemerkt als een gezinslid dat op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingewet 2000 (hierna: Vw 2000) in aanmerking komt voor nareis. Gelet hierop volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van gezinsvorming in plaats van gezinshereniging. Ook een beroep op artikel 9, tweede lid van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn), slaagt derhalve niet.
4.2
Evenmin slaagt het beroep van eiseres op artikel 23 van de Definitierichtlijn. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder h, van de Definitierichtlijn vallen onder het begrip ‘gezinsleden’ in de zin van deze richtlijn alleen leden van het gezin die in dezelfde lidstaat aanwezig zijn als de persoon aan wie de vluchtelingenstatus of de subsidiaire beschermingsstatus is verleend. De rechtbank volgt de door verweerder gegeven motivering en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ0424). Dit betekent dat de Definitierichtlijn niet van toepassing is.
4.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711) moet, gelet op de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000, de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 beperkt worden opgevat in die zin dat deze bepaling geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) dan de afweging die daarin reeds besloten ligt. Aangezien eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv nareis, is een verdere toets aan artikel 8 van het EVRM niet aan de orde.
4.4
Tot slot volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat de hoorplicht is geschonden. Van het horen van belanghebbenden kan onder meer worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dit is het geval als uit het bezwaarschrift zelf direct blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd. Gelet op wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd en de motivering van het primaire besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond kunnen achten en van het horen van eiser mogen afzien.
5. Het beroep is ongegrond
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Siderius, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.