In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toekenning van een aanzegvergoeding. De verzoeker, die in dienst was bij Technisch Bureau Solleveld B.V., had verzocht om betaling van een aanzegvergoeding van € 2.182,00 bruto en een schadevergoeding van € 385,00 netto, vermeerderd met wettelijke rente. De verzoeker stelde dat de werkgever niet had voldaan aan de verplichting om hem schriftelijk te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst, zoals vereist door artikel 7:668 BW. De werkgever voerde verweer en betwistte de schending van de aanzegverplichting, stellende dat de verzoeker mondeling was geïnformeerd over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 23 oktober 2017 zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd en dat de arbeidsovereenkomst op 1 november 2017 van rechtswege was geëindigd. De rechter oordeelde dat de verzoeker niet in onzekerheid had gezeten over de voortzetting van zijn dienstverband, aangezien hij al voor de aanzegtermijn op zoek was gegaan naar een andere baan. De kantonrechter concludeerde dat de wetgever niet had beoogd om een werknemer die al uitzicht had op een andere baan, een schadevergoeding toe te kennen wegens schending van de aanzegverplichting.
Daarom heeft de kantonrechter het verzoek tot veroordeling van de werkgever tot betaling van de aanzegvergoeding afgewezen. Ook de verzoeken om een specificatie van de aanzegvergoeding en de buitengerechtelijke kosten werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt. Deze beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.