ECLI:NL:RBDHA:2018:974

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
NL18.103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van homoseksuele Egyptenaar en geloofwaardigheid van zijn geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Egyptische nationaliteit, die stelt homoseksueel te zijn. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvragen waren afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de door eiser aangevoerde gronden niet als nieuwe elementen werden beschouwd. Eiser had zijn eerste asielaanvraag ingediend op 11 december 2013, die was afgewezen en in rechte vast kwam te staan. Een tweede aanvraag op 4 mei 2017 werd eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Eiser voerde aan dat zijn huidige relatie met een partner in Nederland een nieuw element was, maar de rechtbank oordeelde dat de geloofwaardigheid van zijn homoseksualiteit al eerder was beoordeeld en dat de nieuwe stukken niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank concludeerde dat de eerdere afwijzingen terecht waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

ProcesverloopBij besluit van 3 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.104, plaatsgevonden op 25 januari 2018. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen A. Nieuwland, tolk Arabisch. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Egyptische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2 Op 11 december 2013 heeft eiser zijn eerste asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 5 januari 2017 staat deze beslissing in rechte vast.
Op 4 mei 2017 heeft eiser voor de tweede keer asiel aangevraagd. Deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 9 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Deze beslissing staat met de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2017 eveneens in rechte vast.
3 Eiser stelt – samengevat weergegeven – dat hij een homoseksueel is en dat hij thans in Nederland een partner heeft.
Ter onderbouwing van eisers onderhavige, herhaalde, asielaanvraag heeft hij de volgende stukken ingebracht:
- Artikel uit de Volkskrant van 29 november 2017 getiteld ‘
Coalitiepartijen:
‘Geaardheid asielzoeker zorgvuldiger beoordelen’;
- Verslag van een vertrekgesprek van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) met eiser van 1 november 2017;
- Artikel van Human Rights Watch (HRW) van 6 oktober 2017, getiteld ‘
Egypt: Mass Arrests Amid LGBT Media Blackout’.
4 Verweerder heeft eisers aanvraag bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Volgens verweerder kan hetgeen eiser in het kader van onderhavige asielaanvraag heeft aangevoerd niet worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen.
5 Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Eisers huidige relatie met [persoon] moet volgens hem wel degelijk als een nieuw element dan wel een nieuwe bevinding worden aangemerkt. Eiser stelt verder dat verweerder dan wel de rechtbank een psycholoog als deskundige moet inschakelen dan wel (laten) benoemen ter beoordeling van de vraag of eisers verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid geloofwaardig zijn. Eiser verwijst hiertoe naar de bij zijn gronden gevoegde Conclusie van Advocaat-Generaal (AG) N. Wahl van 5 oktober 2017 in de zaak C-473/16. Ter zitting heeft hij gewezen op het gelijkluidende arrest van het Hof van 25 januari 2018 in deze zaak.
Eiser betoogt voorts dat verweerder door een door de Tweede Kamer aangenomen motie is opgedragen nieuw beleid dient te ontwikkelen met betrekking tot de beoordeling van asielaanvragen van LHBT’ers. Tenslotte voert eiser aan dat er in zijn geval geen sprake kan zijn van een terugkeerbesluit. Onder verwijzing naar de Conclusie van 15 juni 2017 in de zaak C‑181/16 stelt eiser zich op het standpunt dat hij niet onder de Terugkeerrichtlijn valt, omdat er nog op zijn beroep moet worden beslist.
6 De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Gezien de eerdere asielprocedures staat in rechte vast dat verweerder het terecht ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser homoseksueel is en daardoor de door hem omschreven problemen in het land van herkomst heeft ondervonden. Ook staat in rechte vast dat de documenten die eiser ter staving van de gestelde veroordeling in Egypte heeft overgelegd volgens onderzoek van Bureau Documenten met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Verder staat in rechte vast dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn stelling dat hij niet naar Egypte kan terugkeren omdat hij zich aan de dienstplicht onttrokken heeft op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
6.2
De door eiser in het kader van onderhavige aanvraag overgelegde stukken kunnen niet als nieuwe elementen of bevindingen worden aangemerkt.
Verweerder stelt zich daarbij terecht op het standpunt dat de geloofwaardigheid van eisers gestelde homoseksuele geaardheid reeds is beoordeeld. De verklaringen die eiser tijdens het vertrekgesprek tegenover de DT&V heeft afgelegd, zijn onvoldoende om ten aanzien van de geloofwaardigheid van eisers seksuele geaardheid tot een ander oordeel te komen. Eisers geaardheid is immers al het onderwerp is geweest in twee eerdere afzonderlijke asielprocedures. De door eiser overgelegde brief van [persoon], die stelt thans een homoseksuele relatie met eiser te hebben, maakt dit niet anders, mede gezien het feit dat deze brief niet kan worden beschouwd als afkomstig uit een objectieve bron.
Verweerder heeft voorts terecht geen aanleiding hoeven zien voor aanhouding van de besluitvorming naar aanleiding van de in november 2017 door de Tweede Kamer aangenomen motie dat asielverzoeken van LHBT'ers zorgvuldiger moeten worden beoordeeld en dat de daartoe gebruikte werkinstructie dient te worden verbeterd. Van nieuw beleid is thans immers nog geen sprake.
Anders dan eiser lijkt te willen betogen, volgt uit de eerdere Conclusie van de AG en het arrest (van heden) van het Hof van Justitie EU in zaak C 473/16 niet dat verweerder in dit soort zaken verplicht zou zijn een deskundige aan te stellen. Het Hof heeft hierin immers geoordeeld dat nationale autoriteiten op grond van de richtlijn inzake de voorwaarden voor erkenning als vluchteling in het kader van het onderzoek van een asielaanvraag een deskundigenonderzoek
kunnengelasten, doch dat dit dan wel in overeenstemming moet zijn de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten.
Onder verwijzing naar de Conclusie van de AG van 15 juni 2017 in de zaak C‑181/16 stelt eiser zich op het standpunt dat hij niet onder de Terugkeerrichtlijn valt, omdat er nog op zijn beroep moet worden beslist. In genoemde zaak mocht de desbetreffende vreemdeling zijn beroep echter afwachten, zodat deze reeds daarom niet vergelijkbaar is met de zaak van eiser. De Terugkeerrichtlijn is op hem daarom wel degelijk van toepassing.
7 Het beroep is ongegrond.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2018
.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel