ECLI:NL:RBDHA:2018:9728
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraakse vreemdeling op grond van ongeloofwaardigheid van de gestelde problemen
Op 3 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Iraakse vreemdeling die asiel had aangevraagd. De vreemdeling, geboren in 1995, heeft op 30 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij beroept zich op problemen die zijn broer ondervindt vanwege een relatie met een meisje, en op zijn eigen ontvoering door mannen op de markt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 17 juli 2017 afgewezen, omdat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag gegrond is op relevante omstandigheden.
Tijdens de zitting op 27 november 2017 heeft de vreemdeling verklaard dat hij en zijn broer vogelvrij zijn verklaard door hun stam, en dat hij is ontvoerd omdat hij zijn broer heeft geholpen te vluchten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vreemdeling niet geloofwaardig is in zijn verklaringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er tegenstrijdigheden zijn in de verklaringen van de vreemdeling en zijn broer over de relatie en de problemen die zij hebben ondervonden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het vreemd is dat de vreemdeling, die zegt voor zijn leven te vrezen, naar de markt gaat en dat hij op een drukke plek wordt ontvoerd.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vreemdeling niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.