ECLI:NL:RBDHA:2018:9723
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingrente en verrekenbare verliezen in vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde B. de Bruijn BA, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aan eiseres opgelegde beschikking belastingrente die verband houdt met de definitieve aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2013. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking belastingrente, die is vastgesteld op € 12.387, en stelt dat deze onterecht is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag vennootschapsbelasting 2013 is opgelegd met een belastbare winst van € 416.193, waarbij verliezen uit het verleden zijn verrekend. Eiseres betoogt dat de belastingrente niet in rekening had mogen worden gebracht, omdat de verrekenbare verliezen in opvolgende jaren reeds bekend waren vóór de vaststelling van het belastbaar bedrag van 2013. De rechtbank oordeelt echter dat de belastingrente terecht is vastgesteld, omdat de wettelijke regeling geen ruimte biedt om belastingrente achterwege te laten in dit geval.
De rechtbank wijst erop dat de belastingrente in rekening kan worden gebracht op basis van artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en dat de vermindering van een aanslag na verrekening van een verlies van een volgend jaar geen invloed heeft op reeds vastgestelde belastingrente. Eiseres heeft bovendien zelf bijgedragen aan de situatie door een onjuiste afwaardering in de aangifte 2013 toe te passen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond is verklaard.