ECLI:NL:RBDHA:2018:9723

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
10 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 113
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrente en verrekenbare verliezen in vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde B. de Bruijn BA, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aan eiseres opgelegde beschikking belastingrente die verband houdt met de definitieve aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2013. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking belastingrente, die is vastgesteld op € 12.387, en stelt dat deze onterecht is opgelegd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag vennootschapsbelasting 2013 is opgelegd met een belastbare winst van € 416.193, waarbij verliezen uit het verleden zijn verrekend. Eiseres betoogt dat de belastingrente niet in rekening had mogen worden gebracht, omdat de verrekenbare verliezen in opvolgende jaren reeds bekend waren vóór de vaststelling van het belastbaar bedrag van 2013. De rechtbank oordeelt echter dat de belastingrente terecht is vastgesteld, omdat de wettelijke regeling geen ruimte biedt om belastingrente achterwege te laten in dit geval.

De rechtbank wijst erop dat de belastingrente in rekening kan worden gebracht op basis van artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en dat de vermindering van een aanslag na verrekening van een verlies van een volgend jaar geen invloed heeft op reeds vastgestelde belastingrente. Eiseres heeft bovendien zelf bijgedragen aan de situatie door een onjuiste afwaardering in de aangifte 2013 toe te passen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/113
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres(gemachtigde: B. de Bruijn BA),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 24 november 2017 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde beschikking belastingrente behorend bij de definitieve aanslag vennootschapsbelasting 2013.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 mei 2018.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden P.A.M. Ernster en mr. drs. W. Graafland.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 19 augustus 2017 is de aanslag vennootschapsbelasting 2013 (de aanslag) opgelegd met een belastbare winst van € 416.193 en, na verrekening van verliezen uit het verleden (middels een carryforward-beschikking ad € 187.004) naar een positief belastbaar bedrag van € 229.189 (hierna: de aanslag). Bij het opleggen van de aanslag is de aangifte gecorrigeerd tot een bedrag van € 701.130.
2 De beschikking belastingrente behorend bij deze aanslag is vastgesteld op een bedrag van € 12.387. De belastingrente is berekend over de periode 1 juli 2014 tot en met 30 september 2017.
3 Op 16 september 2017 is een carryback-beschikking afgegeven voor een bedrag van € 229.189. Een deel van het verlies 2014 is aldus verrekend met de aanslag. Het belastbaar bedrag in 2013 is als gevolg daarvan nihil.
4 In geschil is of verweerder terecht belastingrente in rekening heeft gebracht.
5 Eiseres stelt zich op het standpunt dat ten onrechte belastingrente is geheven aangezien de correctie betrekking heeft op een loutere verschuiving van posten over boekjaren. Zij voert daartoe aan dat artikel 30fe, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in dit geval niet van toepassing is, omdat reeds vóór de vaststelling van het belastbaar bedrag 2013 de verrekenbare verliezen in opvolgende jaren bekend waren, en er dus - als gevolg van carryback - in feite over 2013 geen belasting was verschuldigd. Eiseres is akkoord gegaan met het verschuiven van een rekening-courant post als verliespost van 2013 naar 2015 in de veronderstelling dat dit (uiteindelijk) geen invloed zou hebben op de verschuldigde belasting over 2013.
6 Verweerder stelt dat een onjuiste aangifte 2013 is gecorrigeerd. In de aangifte is een rekening-courantvordering van € 701.130 van een 100% deelneming in [B.V.] namelijk ten onrechte afgewaardeerd ten laste van het resultaat. De belastingrente is vervolgens conform artikel 30fc van de AWR vastgesteld. De berekende belastingrente wijzigt niet na een verliesverrekening door middel van een carryback-beschikking. De wet biedt geen ruimte om te anticiperen op een te verwachten carryback-beschikking.
7 De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 30fc van de AWR is onder meer bepaald:
“1. Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag of een navorderingsaanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag, onderscheidenlijk die navorderingsaanslag, aan de belastingplichtige rente - belastingrente - in rekening gebracht.”
In artikel 30fe van de AWR is onder meer bepaald:
“1. […] In het geval ter zake van de verminderde of vernietigde aanslag of navorderingsaanslag eerder belastingrente in rekening is gebracht, wordt deze rente verminderd overeenkomstig de herziening van een voorlopige aanslag, bedoeld in artikel 30fb, tweede en derde lid.

2. Dit artikel vindt geen toepassing bij een vermindering van een aanslag of navorderingsaanslag die voortvloeit uit een verrekening van een verlies van een volgend jaar.”

8 De rechtbank overweegt dat belastingrente in rekening kan worden gebracht naar aanleiding van een positieve aanslag ingevolge artikel 30fc, lid 1, van de AWR. Uit artikel 30fe, lid 2, van de AWR volgt dat de vermindering van een aanslag na verrekening van een verlies van een volgend jaar geen invloed kan hebben op reeds vastgestelde belastingrente. De wettelijke regeling biedt naar zijn tekst en strekking verder geen ruimte om het in rekening brengen van belastingrente in dit geval achterwege te laten. De belastingrente is aldus terecht en - naar overigens verder niet in geschil is - tot het juiste bedrag in rekening gebracht.
9 Voor een matiging van de in rekening gebrachte belastingrente, omdat het in rekening brengen daarvan in het onderhavige geval onredelijk is, ziet de rechtbank geen aanleiding. Het is de rechter immers, op grond van artikel 11 van de Wet Algemene Bepalingen, niet toegestaan de innerlijke waarde en de billijkheid van de wet te toetsen.
Overigens merkt de rechtbank op dat de belastingrente in rekening is gebracht, mede als gevolg van de keus door eiseres ten onrechte een afwaardering in de aangifte 2013 in aanmerking te nemen. Die afwaardering kon immers pas na formele liquidatie van de vennootschap waarop de vordering bestond tot uitdrukking worden gebracht in de aangifte 2015, zijnde het moment waarop [B.V.] formeel was ontbonden en vereffend. Eiseres is er daarom zelf (deels) debet aan dat zij belastingrente is verschuldigd. Had zij immers de afwaardering direct in het juiste jaar in aanmerking genomen dan was zij geen - althans minder - belastingrente over 2013 verschuldigd geweest.
10 Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond.
11 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Vijverberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.