ECLI:NL:RBDHA:2018:9715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering naheffingsaanslag parkeerbelasting na onduidelijke parkeervoorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een particulier, en de heffingsambtenaar van de gemeente Delft over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser had op 4 april 2018 zijn auto geparkeerd op een locatie waar alleen met een vergunning of dagvergunning geparkeerd mocht worden. Tijdens een controle werd geconstateerd dat eiser geen vergunning had en werd er een naheffingsaanslag opgelegd van € 90,50. Eiser betwistte de naheffingsaanslag en stelde dat hij een parkeerkaartje had gekocht bij een nabijgelegen parkeerautomaat, dat geldig was van 16.02 uur tot 16.42 uur. Hij voerde aan dat de borden ter plaatse niet duidelijk genoeg waren om aan te geven dat parkeren alleen met een dagvergunning mogelijk was.

De rechtbank oordeelde dat van een parkeerder verwacht mag worden dat hij zich op de hoogte stelt van de lokale parkeervoorschriften. De rechtbank constateerde dat er voldoende borden aanwezig waren die aangaven dat parkeren alleen met een dagvergunning was toegestaan. Eiser had deze borden moeten opmerken, aangezien hij de eenrichtingsweg opreed. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, maar dat het bedrag van de naheffingsaanslag te hoog was, omdat eiser al € 0,40 aan parkeerbelasting had betaald. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag daarom verminderd tot € 29,10.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en droeg de gemeente op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/4169

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Delft, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 7 mei 2018 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.A.G. van Eert.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 29,10 aan verschuldigde belasting;
- handhaaft het bij de naheffingsaanslag vastgestelde bedrag aan kosten en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Op 4 april 2018 om 16:15 uur stond de auto van eiser geparkeerd op de [straat 1] te Delft. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Delft aangewezen als plaats waar alleen met een vergunning of dagvergunning met een dagtarief van € 29,50 mag worden geparkeerd.
2. Tijdens een controle op voormelde datum en voormeld tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto geparkeerd stond zonder dat er vergunningsrecht was of een dagvergunning was gekocht. Daarop is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 90,50 (€ 29,50 belasting (dagkaart) en € 61 kosten naheffing).
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
4. Eiser stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Hij stond geparkeerd in de nabijheid van een parkeerautomaat aan de [straat 2] en heeft bij die parkeerautomaat een parkeerkaartje gekocht dat geldig was van 16.02 uur tot 16.42 uur.
Volgens eiser is - zo begrijpt de rechtbank - ter plaatse niet voldoende kenbaar gemaakt dat parkeren alleen met een dagvergunning mogelijk is.
5. Verweerder stelt dat eiser uitsluitend met een dagvergunning in de [straat 1] had kunnen parkeren en dat dat duidelijk met borden is aangegeven. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verweerder een foto overgelegd.
6. De rechtbank overweegt het volgende. Van een parkeerder mag worden verwacht dat hij, alvorens over te gaan tot parkeren, redelijke inspanningen pleegt om zich op de hoogte te stellen van de plaatselijke parkeervoorschriften. Hier staat tegenover dat verweerder de verplichting om parkeerbelasting te betalen voor het op een bepaalde plaats en een bepaalde tijd parkeren van een voertuig zodanig kenbaar dient te maken, dat redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan omtrent de verschuldigdheid daarvan. Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen, kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerautomaten bij of in de nabijheid van de parkeerplaats of uit bebording of andere aanwijzingen bij de parkeerplaats of in de directe omgeving.
7. Uit de door verweerder overgelegde foto blijkt dat aan het begin van de [straat 1] borden staan waarop is vermeld dat het een parkeerzone voor vergunninghouders betreft en dat anderzijds uitsluitend geparkeerd mag worden met een dagvergunning. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende kenbaar gemaakt dat een zone wordt binnengereden waar - behoudens in het geval men vergunninghouder is - alleen met een dagvergunning mag worden geparkeerd. Eiser moet deze borden gepasseerd zijn, daar de [straat 1] een eenrichtingsweg is. Het missen van de bebording is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser moet blijven. Van een bestuurder van een auto mag immers worden verwacht dat hij onderzoek doet om zich op de hoogte te stellen van de geldende regels met betrekking tot de parkeerregulering. Nu vaststaat dat eiser geen € 29,50 maar slechts € 0,40 aan parkeerbelasting heeft betaald, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet naar het juiste tarief parkeerbelasting heeft voldaan. De naheffingsaanslag is daarom terecht aan eiser opgelegd.
8. Verweerder heeft echter een bedrag van € 29,50 aan parkeerbelasting nageheven, terwijl vaststaat dat eiser € 0,40 aan parkeerbelasting heeft betaald. Omdat met dit betaalde bedrag bij het opleggen van de naheffingsaanslag geen rekening is gehouden, is de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag opgelegd. De nageheven belasting is daarom verminderd met € 0,40.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.