ECLI:NL:RBDHA:2018:9714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank bij verzoek om uitstel van betaling en beoordeling van belastingaanslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser had verzocht om uitstel van betaling, maar de rechtbank verklaarde zich onbevoegd, omdat tegen de afwijzing van dat verzoek administratief beroep openstaat. Dit is in overeenstemming met artikel 8:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat er geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld als er administratief beroep mogelijk is. De rechtbank oordeelde verder dat de ontvanger van de Belastingdienst aannemelijk had gemaakt dat eiser niet de vereiste aangifte had gedaan, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De aanslagen waren gebaseerd op een redelijke schatting, en eiser heeft niet aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist was. De opgelegde verzuimboete werd eveneens terecht geacht.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 9 augustus 2018, maar eiser was niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden. Verweerders, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Yoesoef Djamil-Smoor en mr. W.C. van der Wel, hebben de zaak verdedigd. De rechtbank heeft de bestreden beslissingen van de ontvanger en de inspecteur beoordeeld, waarbij de afwijzing van het verzoek om uitstel van betaling en de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 aan de orde kwamen. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen berustten op een redelijke schatting en dat eiser geen gronden had aangevoerd tegen de verzuimboete. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/3623

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Belastingen kantoor [plaats] en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen kantoor [plaats],verweerders

De bestreden beslissingen

De beslissing van verweerder op een verzoek om uitstel van betaling en de uitspraak op bezwaar van 7 mei 2018.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2018. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 juli 2018 aan eiser op het adres [adres] te [adres], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 11 juli 2018 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.M. Yoesoef Djamil-Smoor (namens de ontvanger) en mr. W.C. van der Wel (namens de inspecteur).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd, voor zover het beroep is gericht tegen het afwijzen van het
verzoek om uitstel van betaling;
- verklaart het beroep ongegrond, voor zover dat is gericht tegen de aanslagen IB/PVV
en Zvw 2015 alsmede tegen de hierbij vastgestelde verzuimboete en beschikkingen
belastingrente.

Overwegingen

1. Bij beslissing van 5 september 2016 heeft de ontvanger aan eiser bericht dat het verleende uitstel van betaling ter zake van diverse aan hem opgelegde aanslagen is beëindigd.
2. Voor zover hier thans van belang heeft eiser op 19 februari 2018 wederom verzocht om uitstel van betaling van de aan hem opgelegde aanslagen. Op 1 maart 2018 heeft de ontvanger dit verzoek afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft eiser op 9 maart 2018 administratief beroep ingesteld bij de ontvanger.
3. Op 23 mei 2018 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het afwijzen van een betalingsregeling. Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank eiser verzocht om een kopie te verstrekken van het besluit waarmee hij het oneens is. Eiser heeft vervolgens de uitspraak op bezwaar van 7 mei 2018 van de inspecteur overgelegd. In deze beslissing is het door eiser gemaakte bezwaar tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) 2015, ongegrond verklaard. Aangezien het de rechtbank niet geheel duidelijk is of eiser zich keert tegen het afwijzen van het verzoek om uitstel van betaling dan wel tegen de uitspraak op bezwaar IB/PVV en Zvw van 7 mei 2018 zal de rechtbank beide onderwerpen behandelen.
Betalingsregeling
4. Voor zover het beroep zich richt op het afwijzen van het verzoek om uitstel van betaling door de ontvanger, overweegt de rechtbank als volgt. In artikel 25 van de Invorderingswet 1990 (IW) is bepaald dat verweerder onder door hem te stellen voorwaarden uitstel van betaling van belasting kan verlenen. Indien een verzoek om uitstel wordt afgewezen, dan wel een verleend verzoek om uitstel van betaling tussentijds wordt beëindigd bestaat de mogelijkheid om hiertegen administratief beroep in te stellen. Tegen een besluit op een administratief beroep over uitstel van betaling bij een belastingaanslag staat geen beroep open bij de rechtbank. Dit volgt uit artikel 1, tweede lid, van de IW, waarin is bepaald dat de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing zijn bij de invordering van rijksbelastingen. Voorts bepaalt artikel 8:5 van de Awb dat geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld tegen een besluit waartegen administratief beroep openstaat, zoals hier aan de orde. Ter zake van het door eiser gewenste uitstel van betaling heeft de rechtbank zich daarom onbevoegd verklaard.
5. Uit het dossier leidt de rechtbank overigens af dat de ontvanger bij uitspraak van
7 juni 2018 het administratief beroep van eiser inmiddels heeft afgewezen. Dit betekent dat uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld op de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aangegeven wijze.
Aanslagen IB/PVV en Zvw 2015
6. Voor zover het beroep zich richt tegen de uitspraak op bezwaar van
7 mei 2018, overweegt de rechtbank het volgende. Vaststaat dat eiser voor het jaar 2015
geen aangifte IB/PVV heeft gedaan, ondanks dat hij hiertoe was uitgenodigd. Voorts is ter zitting gebleken dat eiser, na het verlopen van het aan hem verleende uitstel, een herinnering en een aanmaning heeft ontvangen. De inspecteur heeft daarom met dagtekening
17 januari 2018 ambtshalve de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 aan eiser opgelegd. Eiser is hiertegen in bezwaar gekomen, maar ondanks diverse verzoeken daartoe heeft hij in de bezwaarfase geen aangifte IB/PVV ingediend. Tijdens de zitting is gebleken dat de inspecteur ook in de beroepsfase geen aangifte van eiser heeft ontvangen. Het voorgaande betekent dat eiser over het jaar 2015 niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Als gevolg hiervan dient op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) de bewijslast te worden omgekeerd en verzwaard. Het ligt dan op de weg van eiser om te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
7. Op de inspecteur rust ondanks de omkering van de bewijslast de verplichting om aannemelijk te maken dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 berusten op een redelijke schatting. Eiser heeft de juistheid van de door verweerder geschatte inkomensgegevens niet bestreden en gelet op het ontbreken van nadere gegevens en de omstandigheid dat eiser geen aangifte heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 berusten op een redelijke schatting. Met hetgeen eiser heeft aangevoerd in beroep heeft hij niet doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Het beroep tegen deze aanslagen is daarom ongegrond verklaard.
8. Tegen de bij de aanslagen IB/PVV en Zvw 2015 in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat die op onjuiste wijze of in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht. Het beroep, voor zover gericht tegen die beschikkingen, is dan ook ongegrond.
9. Tegen de bij de aanslag IB/PVV 2015 opgelegde verzuimboete heeft eiser evenmin afzonderlijke gronden aangevoerd. Vaststaat dat eiser de aangifte niet heeft ingediend en, naar verweerder ter zitting heeft gesteld, was dit het vijfde verzuim. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van een stelselmatig verzuim. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Awr en paragraaf 21, zesde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst heeft verweerder eiser daarom terecht een verzuimboete opgelegd ter grootte van het wettelijk maximum van € 5.278. Feiten en omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot matiging van de boete zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank acht de boete aldus passend en geboden. Het beroep, voor zover gericht tegen de verzuimboete, is eveneens ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.