In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, ingediend door eiseres, geboren in 1978 en van Marokkaanse nationaliteit. De aanvraag was gedaan op basis van het verblijfsdoel 'verblijf als familie- of gezinslid'. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag afgewezen op 18 januari 2018, met als argument dat de referente niet voldeed aan het middelenvereiste, omdat de zorgovereenkomst tussen de referente en de zorgontvanger gefingeerd zou zijn. Dit besluit werd in bezwaar op 6 maart 2018 bevestigd.
Tijdens de zitting op 2 juli 2018 was eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. B.A. Zevenbergen, terwijl verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er wel degelijk een zorgovereenkomst bestaat tussen de referente en de zorgontvanger, en dat deze overeenkomst ook daadwerkelijk is nageleefd, ondanks de twijfels van verweerder. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.002,-. De rechtbank heeft de partijen geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraak.