ECLI:NL:RBDHA:2018:9625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
AWB 17 /16542, AWB 17/16543, AWB 17/16775 en AWB 17/16776
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsvergunning voor minderjarige kinderen bij grootouders; belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 mei 2018 uitspraak gedaan over de aanvragen van vier minderjarige kinderen van Filipijnse nationaliteit voor een verblijfsvergunning in Nederland. De kinderen verblijven sinds 2014 bij hun grootouders in Nederland, die de voogdij over hen hebben gekregen. De aanvragen zijn afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat de kinderen in de Filipijnen geen onaanvaardbare toekomst zouden hebben. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvragen beoordeeld aan de hand van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd dat de belangen van de kinderen niet in de afweging waren meegenomen. De rechtbank benadrukte dat in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging dienen te vormen, en dat deze belangen aanzienlijk gewicht moeten krijgen in de besluitvorming. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de kinderen beter in acht moeten worden genomen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/16542 (beroep)
AWB 17/16543 (voorlopige voorziening)
AWB 17/16775 (beroep)
AWB 17/16776 (voorlopige voorziening)
V-nummers: [V-nummer eiseres 1] , [V-nummer eiseres 2] , [V-nummer eiser 1] en [V-nummer eiser 2]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 29 mei 2018 in de zaken tussen

[eiseres 1] ,

geboren op [geboortedatum eiseres 1] 1998, eiseres en verzoekster 1,

[eiseres 2] ,

geboren op [geboortedatum eiseres 2] 2002, eiseres en verzoekster 2,

[eiser 1] ,

geboren op [geboortedatum eiser 1] 2005, eiser en verzoeker 1, en

[eiser 2] ,

geboren op [geboortedatum eiser 2] 2006, eiser en verzoeker 2,
allen van Filipijnse nationaliteit,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Nardelli).

Procesverloop

Ten aanzien van AWB 17/16542 en AWB 17/16543
Bij besluit van 12 mei 2017 heeft verweerder de aanvraag van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking ‘verblijf als pleegkind’ afgewezen. Daartegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 14 december 2017 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Op 18 december 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Tegelijkertijd hebben eisers verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Ten aanzien van AWB 17/16775 en AWB 17/16776
Bij besluit van 10 februari 2017 heeft verweerder de aanvraag van eisers tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking ‘familieleven conform artikel 8 EVRM’ afgewezen.
Daartegen hebben eisers bezwaar gemaakt op 8 maart 2017, welk bezwaar bij besluit van 14 april 2017 voor de eerste keer ongegrond is verklaard.
Bij uitspraak van 30 oktober 2017 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres daartegen gegrond verklaard, het besluit van 14 april 2017 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar (zaaknummer AWB 17/9937).
Bij besluit van 14 december 2017 heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard.
Op 18 december 2017 heeft de rechtbank het beroepschrift van eisers ontvangen. Tegelijkertijd hebben eisers verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Ten aanzien van alle zaken
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2018. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde en eiseres I was zelf aanwezig. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig, [naam] (oma van eisers) en [naam] (stiefopa van eisers).
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Uit het dossier blijkt dat eisers sinds 9 mei 2014 in Nederland bij hun oma en stiefopa verblijven. Hun oma is van Filipijnse afkomst en in 2004 naar Nederland gekomen. Zij is inmiddels genaturaliseerd. Hun stiefopa heeft de Nederlandse nationaliteit. Eisers zijn naar Nederland gekomen middels een visum voor kort verblijf, dat de oma en stiefopa (de grootouders) voor hen hadden aangevraagd. Op 19 november 2016 hebben de grootouders een verzoek bij de rechtbank ingediend om tot voogd over eisers te worden benoemd. Naar aanleiding daarvan heeft de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) op verzoek van de familiekamer van de rechtbank op 11 augustus 2016 een rapport opgesteld. Uit dat rapport blijkt dat de grootouders, vader van eisers en eisers zelf, het volgende hebben verklaard over de situatie van eisers. De moeder van eisers heeft hen in 2006 verlaten. Sinds die tijd heeft zij nauwelijks nog contact met eisers. Alleen [eiseres 1] heeft sporadisch contact met haar moeder via Facebook, bijvoorbeeld als praktische zaken geregeld moeten worden. De vader heeft destijds de zorg over eisers overgenomen. De moeder van eisers is op 4 juni 2014 in de Filipijnen veroordeeld voor onder meer fraude (waarvoor zij in 2008 voor het eerst was voorgeleid). Ze is veroordeeld tot een gevangenisstraf van minimaal 8 en maximaal 20 jaar. De moeder van eisers is op dit moment voortvluchtig. Tegen haar is op 25 juni 2014 een arrestatiebevel uitgevaardigd. De vader van eisers heeft diverse persoonlijke problemen, waaronder een depressie en alcoholverslaving. Uit verklaringen van de ouders van eisers blijkt dat zij toestemming hebben gegeven om de kinderen in 2014 met de grootouders naar Nederland te laten reizen en ook dat zij instemmen met overdracht van de voogdij naar de grootouders.
1.2
In het rapport van de Raad staat in hoofdstuk 10 bij de interpretatie en beantwoording van de onderzoeksvraag het volgende:
“uit het onderzoek naar voren komt dat toewijzing van het verzoek van oma en stiefopa tot tijdelijke voogdij niet in strijd is met het belang van de kinderen. Zij hebben de intentie de kinderen te verzorgen en op te voeden totdat de kinderen meerderjarig zijn. Als zij voogdij over de kinderen hebben, willen stiefopa en oma een aanvraag indienen bij de IND voor een verblijfsvergunning. Aangezien de kinderen op dit moment illegaal in Nederland verblijven, kunnen zij niet ingeschreven worden bij de Basis Registratie Personen (BRP), hebben geen ziektekostenverzekering [..] Op grond van het bovenstaande ondersteunt de Raad het verzoek [..]. De kinderen hebben een wettelijke vertegenwoordiger nodig die voor hen belangrijke zaken regelt. Alle betrokkenen die zijn gesproken staan er achter dat stiefopa en oma worden belast met de voogdij.”
1.3
Bij beschikking van 29 september 2016 (C/13/597744) heeft de rechtbank Amsterdam de grootouders tot voogd benoemd over eisers.
1.4
Op 2 december 2016 hebben eisers de twee onderhavige aanvragen schriftelijk ingediend. Eisers waren toen 10, 11, 14 en 17 jaar oud. Op 6 februari 2017 zijn eisers en hun grootouders bij het IND-loket verschenen om de aanvragen in persoon in te dienen en zijn de grootouders door verweerder gehoord. Daarvan is een memo opgesteld. Verweerder heeft de aanvraag voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM in eerste instantie afgewezen, omdat eisers niet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het door eisers ingediende beroep vervolgens gegrond verklaard, het besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Verweerder heeft de grootouders daarna op 14 december 2017 gehoord. In het nieuwe besluit op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond verklaard, ditmaal omdat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor verlening van de vergunning.
De aanvragen voor verblijf als pleegkind heeft verweerder ook afgewezen, omdat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor verlening van de vergunning. Het door eisers ingediende bezwaar hiertegen heeft verweerder ongegrond verklaard.
1.5
De rechtbank zal in het hiernavolgende de zaken van eisers inhoudelijk beoordelen. In dat kader merkt de rechtbank op dat de aanvragen van eisers die zien op de pleegkindprocedure een ander toetsingskader kent dan de aanvragen van eisers die zien op artikel 8 van het EVRM.
Ten aanzien van het beroep met zaaknummer AWB 17/16542 (pleegkind)
Standpunt verweerder
2. In het bestreden besluit inzake ‘pleegkind’ heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, hoewel eisers inmiddels zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, onder k, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, zij niet voldoen aan de voorwaarde uit artikel 3.28, eerste lid, onder b, van het Vb 2000 dat zij in de Filipijnen geen aanvaardbare toekomst hebben. In de Filipijnen wonen nog hun ouders, hun overgrootmoeder, twee oudooms, een oudtante, een oom (broer van vader) en hun opa van vaderszijde. De voogdijoverdracht aan de grootouders in Nederland betekent niet dat eisers in de Filipijnen geen aanvaardbare toekomst hebben. Uit de stukken van de Raad blijkt niet dat hun ouders ongeschikt zijn om voor hen te zorgen, eventueel samen met het familienetwerk in de Filipijnen en steun van de grootouders uit Nederland. Dat blijkt ook niet uit het ‘Assessment Report’ van the office of Municipial Social Welfare en Development van 1 juni 2017 uit de Filipijnen, dat eisers tijdens de vorige beroepsprocedure hebben overgelegd. Chayenne wordt daarnaast geacht als meerderjarige zichzelf staande te kunnen houden en ook te kunnen ondersteunen bij de zorg voor de jongere broers en zussen.
Beroepsgronden eisers
3. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat zij in de Filipijnen wel een onaanvaardbare toekomst tegemoet gaan. Er is geen netwerk van familie dat voor hen kan zorgen. De opa van vaderszijde woont – anders dan verweerder stelt – in Nederland, de oom is net als de vader van eisers een alcoholist, en verder zijn in de Filipijnen alleen de oudooms en een overgrootmoeder, die niet voor eisers kunnen zorgen. De feitelijke situatie in de Filipijnen is juist dat niemand voor hen kan zorgen en dat is ook de reden geweest voor de voogdijoverdracht aan de grootouders in Nederland. De ouders van eisers in de Filipijnen zijn, zoals aangevoerd, ongeschikt om voor eisers te zorgen. Verweerder gaat dus uit van hypothetische zorgverleners in de Filipijnen.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 3.28, eerste lid, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder een beperking verband houdende met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw 2000; en
b. die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
Blijkens het bepaalde in paragraaf B7/3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 neemt de IND aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
Oordeel van de rechtbank
5.1
Tussen partijen is in geschil of eisers in het land van herkomst een aanvaardbare toekomst zoals bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000, hebben. De rechtbank overweegt dat verweerder bij de beoordeling hiervan beoordelingsvrijheid toekomt.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten aanzien van eisers niet is gebleken dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst. Nog afgezien van de vraag of de ouders van eisers in de Filipijnen, al dan niet met hulp, voor eisers kunnen zorgen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de oom van eisers, de oudooms en de overgrootmoeder in de Filipijnen heeft kunnen aanmerken als in het land van herkomst verblijvende bloed- of aanverwanten zoals bedoeld in B7/3.7.1 van de Vc 2000. De rechtbank overweegt dat eisers niet met objectieve bewijsstukken hebben onderbouwd dat de oom van eisers alcoholist is. Daarnaast zijn weliswaar twee schriftelijke verklaringen van de oudooms overgelegd, die verklaren dat zij vanwege hun financiën niet voor eisers kunnen zorgen, maar deze verklaringen kunnen niet worden aangemerkt als objectief en bovendien kunnen, zoals verweerder heeft overwogen, de grootouders eisers blijven onderhouden vanuit Nederland. Daarnaast heeft verweerder bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat [eiseres 1] inmiddels meerderjarig is en ook geacht moet worden, al dan niet met hulp, voor zichzelf en haar broers en zus te kunnen zorgen. Zij kan daarom bij terugkeer ook worden aangemerkt als een in het land van herkomst verblijvende naaste bloed- of aanverwant zoals bedoeld in het beleid. [1] Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie waarin eisers in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst hebben en dat dus niet is voldaan aan artikel 3.28 van het Vb 2000.
6. Omdat het betoog van eisers niet slaagt, verklaart de rechtbank het beroep met zaaknummer AWB 17/16542 ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer AWB 17/16543
7. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van beide zaken
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep met zaaknummer AWB 17/16775 (artikel 8 EVRM)
9. In het hiernavolgende zal de rechtbank een oordeel geven over de artikel 8 EVRM-procedure. De rechtbank merkt daarbij het volgende op. Omdat, zoals reeds overwogen, de pleegkindprocedure een ander toetsingskader kent dan de artikel 8 EVRM-procedure, kan het zo zijn dat zelfs al heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eisers in het land van herkomst geen onaanvaardbare toekomst hebben, het weigeren van een verblijfsvergunning niettemin in strijd kan zijn met de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt dient te worden.
Standpunt verweerder
10. In het bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen. Hoewel eisers dus inmiddels zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste, is de weigering om aan eisers een verblijfsvergunning te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Hoewel sprake is van gezinsleven tussen eisers en hun grootouders, stelt verweerder zich gemotiveerd op het standpunt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eisers uitvalt.
Beroepsgronden eisers
11. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft het belang van de kinderen weer niet centraal gesteld. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen diepgaand onderzoek gedaan, zoals door de rechtbank opgedragen in de vorige uitspraak. Verweerder heeft alleen een hoorzitting gehouden, waarbij dezelfde vragen zijn gesteld die al eerder zijn gesteld. Bij de keuze om de kinderen op een visum kort verblijf naar Nederland te halen, heeft verweerder geen rekening gehouden met de situatie waarin eisers in de Filipijnen zaten; ze moesten eigenlijk op straat zien te overleven. Bovendien hebben eisers geen schuld aan deze keuze van de grootouders. Er is daarnaast onvoldoende rekening gehouden met de Nederlandse nationaliteit van de grootouders en de banden die zij, vooral stiefopa, met Nederland hebben. Verder zijn wel degelijk belemmeringen voor hen om het familieleven in de Filipijnen uit te oefenen. De stiefopa kan daar niet zomaar een baan vinden, zoals de rechtbank eerder ook al heeft overwogen. Uit het rapport van de Raad, het assessment report uit de Filipijnen en de latere e-mail van de Raad blijkt daarnaast dat de biologische ouders ongeschikt zijn om voor eisers te zorgen. Dat de vader in de Filipijnen in de zorg kan bijspringen, volgen eisers dan ook niet.
Oordeel van de rechtbank
12.1
De rechtbank stelt vast dat in haar vorige uitspraak, de rechtbank het volgende heeft overwogen:
3.4
De rechtbank is enigszins terughoudend toetsend van oordeel dat verweerder in zijn motivering er geen, althans onvoldoende, blijk van heeft gegeven “a paramount consideration” te hebben gehecht aan de belangen van eisers. Als vertrekpunt geldt dat de rechtbank Amsterdam op basis van een advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 11 augustus 2016 aan de grootouders de voogdij over eisers heeft toegekend, in welk advies de Raad onder meer aan de rechtbank heeft gemeld dat de moeder van eisers voortvluchtig is en de vader wegens zijn gezondheidsproblemen en alcoholverslaving niet in staat is om voor eisers te zorgen. Niet, althans onvoldoende, is gemotiveerd welk gewicht aan voornoemd rapport en de daarin genoemde omstandigheden is toegekend. Bovendien is de situatie waarin de vader zich volgens het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming bevindt, ook bevestigd in eerder genoemd rapport [
assessment report] van the office of Municipial Social Welfare en Development van 1 juni 2017. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting geen antwoord kunnen geven op de vraag waarom dit rapport de belangenafweging vooralsnog niet anders maakt. Daarnaast heeft verweerder het standpunt dat de grootvader, die in Nederland in de hoedanigheid als koerier werkzaam is, in staat zou zijn aan het einde van zijn arbeidzame bestaan alsnog bij een eventuele immigratie naar de Filipijnen toereikende inkomsten te verwerven onvoldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor het standpunt dat de Filipijnse instellingen in staat en bereid zouden zijn in meer of mindere mate de verantwoordelijkheid voor het opvoeden van eisers op zich te nemen. Concluderend heeft verweerder in de gegeven situatie, enigszins terughoudend toetsend, niet dan wel onvoldoende blijk gegeven van een belangenafweging – fair balance – op basis een diepgaand onderzoek, zoals is vereist ingevolge het arrest van het Hof inzake Neulinger, met daarbij “a paramount consideration” voor de belangen van eisers.
3.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet kenbaar alle van belang zijnde omstandigheden in samenhang en in overtuigende mate heeft betrokken bij de afweging of een fair balance is tussen enerzijds het belang van eisers bij uitoefening van het familieleven met hun grootouders hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving.
12.2
Zoals uit die uitspraak volgt, heeft de rechtbank verweerder onder meer opgedragen bij het nieuw te nemen besluit nader te motiveren welk gewicht toekomt aan het rapport van de Raad en aan het assessment report van 1 juni 2017 uit de Filipijnen, dat bepaalde omstandigheden uit het rapport van de Raad onderschrijft, en waarop verweerder zijn conclusies baseert dat de stiefopa in de Filipijnen toereikende inkomsten kan verwerven en de Filipijnse instellingen in staat en bereid zouden zijn (enige) verantwoordelijkheid voor het opvoeden van eisers op zich te nemen. De rechtbank ziet zich nu gesteld voor de vraag of verweerder dit motiveringsgebrek in het bestreden besluit heeft hersteld.
12.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder over het rapport van de Raad in het bestreden besluit het volgende heeft vermeld. Volgens verweerder is in dat rapport niet geconstateerd dat de ouders van eisers in de Filipijnen niet voor eisers kunnen zorgen, maar enkel dat de Raad geen beletsels zag voor de voogdijoverdracht aan de grootouders in Nederland en dat de ouders van eisers daarmee hebben ingestemd. Dat is niet hetzelfde. Daarnaast heeft de Raad een ander toetsingskader en maakt zij een andere afweging dan verweerder doet in een vreemdelingenrechtelijke procedure. Ter zitting heeft verweerder daarnaast aangevuld dat het rapport enkel is gebaseerd op de verklaringen van betrokkenen zelf, dat wil zeggen van de grootouders, de vader en eisers, en dat de Raad niet zelf in de Filipijnen heeft onderzocht of de ouders van eisers, al dan niet met hulp, voor eisers zouden kunnen zorgen. Dat de grootouders in Nederland met de voogdij over eisers zijn belast, weegt wel in het voordeel van eisers mee.
Het assessment report uit de Filipijnen heeft verweerder in het bestreden besluit niet bij naam genoemd, maar verweerder heeft wel overwogen dat uit ‘de stukken’ (waaronder dat report) niet blijkt dat de vader van eisers ongeschikt is om bij te springen of te ondersteunen in de zorgverlening door de grootouders dan wel overige familieleden. Ter zitting heeft verweerder nader toegelicht dat niet is gebleken dat de vader van eisers niet voor hen kan zorgen, eventueel samen met de overige familieleden in de Filipijnen en met ondersteuning van de grootouders. Ook ten aanzien van de moeder van eisers is niet gebleken dat zij niet voor eisers zou kunnen zorgen. Zij heeft immers een nieuw gezin gesticht en nog drie kinderen gekregen van wie zij de verzorger is. De voogdijverlening aan de grootouders in Nederland en de (gestelde) situatie in de Filipijnen, wegen daarom – gelet op alle overige meegewogen omstandigheden – niet zo zwaar dat aan eisers een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM moet worden verstrekt.
12.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit het motiveringsgebrek niet heeft hersteld. In het assessment report staat dat een werknemer van the office of Municipial Social Welfare en Development (de instelling) bij de vader van eisers op huisbezoek is geweest, interviews heeft gehouden en de vader heeft geobserveerd. Uit de verzamelde informatie heeft de instelling geconstateerd dat de vader onverantwoordelijk is en niet kan zorgen voor zijn kinderen of ze kan onderhouden. Hij kan zijn verantwoordelijkheden als vader niet nakomen. De rechtbank overweegt dat de stellingen van verweerder dat de ouders van eisers wel (gedeeltelijk) voor hen zouden kunnen zorgen, aannames zijn van verweerder. Het is aan verweerder om, als hij dit aan eisers tegenwerpt, dit nader te onderbouwen, gelet op de inhoud van het door eisers overgelegde assessment report waarin het tegenovergestelde staat. Dat de moeder van eisers een nieuw gezin heeft gesticht betekent daarnaast niet dat zij ook voor die kinderen zorgt, noch dat zij voor eisers zou kunnen zorgen, zodat dit ook aannames zijn. Voorts hebben eisers met stukken aangetoond dat hun moeder is veroordeeld voor een lange gevangenisstraf en dat een arrestatiebevel tegen haar is uitgevaardigd. Het is dan aan verweerder om zijn aanname, dat de moeder niettemin voor hen kan zorgen, nader te motiveren. Daarnaast is de rechtbank met eisers van oordeel dat verweerder ten aanzien van de belangen van de grootouders niet voldoende heeft gemotiveerd welk gewicht toekomt aan de omstandigheid dat de stiefopa altijd in Nederland heeft gewoond, zijn kinderen uit zijn vorige huwelijk ook in Nederland wonen en hij dus zeer sterke banden heeft met Nederland. Gelet op het voorgaande, in samenhang met de omstandigheid dat verweerder de voogdijoverdracht aan referenten in Nederland in het voordeel van eisers meeweegt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de door hem gemaakte afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM heeft geresulteerd in een ‘fair balance’. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (bijv. het arrest van 3 oktober 2014, Jeunesse t. Nederland [2] en het arrest van 8 november 2016, El Ghatet t. Zwitserland [3] ) in alle beslissingen over kinderen hun belangen een eerste overweging dienen te vormen en dat aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn, aanzienlijk gewicht moet toekomen. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit hiervan onvoldoende blijk geeft.
12.5
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit inzake artikel 8 van het EVRM is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep met zaaknummer AWB 17/16775 is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op het de aard van het motiveringsgebrek, ziet de rechtbank geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer AWB 17/16776
13. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van beide zaken
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/16542,
- verklaart het beroep ongegrond;
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/16543,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/16775,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 17/16776,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in beide zaken,
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 336,-- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.503,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Kreb, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 april 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BII736
2.publicatienummer ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810
3.publicatienummer ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110