5.2De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten aanzien van eisers niet is gebleken dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst. Nog afgezien van de vraag of de ouders van eisers in de Filipijnen, al dan niet met hulp, voor eisers kunnen zorgen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de oom van eisers, de oudooms en de overgrootmoeder in de Filipijnen heeft kunnen aanmerken als in het land van herkomst verblijvende bloed- of aanverwanten zoals bedoeld in B7/3.7.1 van de Vc 2000. De rechtbank overweegt dat eisers niet met objectieve bewijsstukken hebben onderbouwd dat de oom van eisers alcoholist is. Daarnaast zijn weliswaar twee schriftelijke verklaringen van de oudooms overgelegd, die verklaren dat zij vanwege hun financiën niet voor eisers kunnen zorgen, maar deze verklaringen kunnen niet worden aangemerkt als objectief en bovendien kunnen, zoals verweerder heeft overwogen, de grootouders eisers blijven onderhouden vanuit Nederland. Daarnaast heeft verweerder bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat [eiseres 1] inmiddels meerderjarig is en ook geacht moet worden, al dan niet met hulp, voor zichzelf en haar broers en zus te kunnen zorgen. Zij kan daarom bij terugkeer ook worden aangemerkt als een in het land van herkomst verblijvende naaste bloed- of aanverwant zoals bedoeld in het beleid.Verweerder heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie waarin eisers in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst hebben en dat dus niet is voldaan aan artikel 3.28 van het Vb 2000.
6. Omdat het betoog van eisers niet slaagt, verklaart de rechtbank het beroep met zaaknummer AWB 17/16542 ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek met zaaknummer AWB 17/16543
7. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
Ten aanzien van beide zaken
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep met zaaknummer AWB 17/16775 (artikel 8 EVRM)
9. In het hiernavolgende zal de rechtbank een oordeel geven over de artikel 8 EVRM-procedure. De rechtbank merkt daarbij het volgende op. Omdat, zoals reeds overwogen, de pleegkindprocedure een ander toetsingskader kent dan de artikel 8 EVRM-procedure, kan het zo zijn dat zelfs al heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eisers in het land van herkomst geen onaanvaardbare toekomst hebben, het weigeren van een verblijfsvergunning niettemin in strijd kan zijn met de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt dient te worden.
10. In het bestreden besluit heeft verweerder het volgende overwogen. Hoewel eisers dus inmiddels zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste, is de weigering om aan eisers een verblijfsvergunning te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Hoewel sprake is van gezinsleven tussen eisers en hun grootouders, stelt verweerder zich gemotiveerd op het standpunt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eisers uitvalt.
11. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Verweerder heeft het belang van de kinderen weer niet centraal gesteld. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen diepgaand onderzoek gedaan, zoals door de rechtbank opgedragen in de vorige uitspraak. Verweerder heeft alleen een hoorzitting gehouden, waarbij dezelfde vragen zijn gesteld die al eerder zijn gesteld. Bij de keuze om de kinderen op een visum kort verblijf naar Nederland te halen, heeft verweerder geen rekening gehouden met de situatie waarin eisers in de Filipijnen zaten; ze moesten eigenlijk op straat zien te overleven. Bovendien hebben eisers geen schuld aan deze keuze van de grootouders. Er is daarnaast onvoldoende rekening gehouden met de Nederlandse nationaliteit van de grootouders en de banden die zij, vooral stiefopa, met Nederland hebben. Verder zijn wel degelijk belemmeringen voor hen om het familieleven in de Filipijnen uit te oefenen. De stiefopa kan daar niet zomaar een baan vinden, zoals de rechtbank eerder ook al heeft overwogen. Uit het rapport van de Raad, het assessment report uit de Filipijnen en de latere e-mail van de Raad blijkt daarnaast dat de biologische ouders ongeschikt zijn om voor eisers te zorgen. Dat de vader in de Filipijnen in de zorg kan bijspringen, volgen eisers dan ook niet.