ECLI:NL:RBDHA:2018:9600
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verlofaanvraag voor tbs-gestelde met ongewenst vreemdelingschap
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, een tbs-gestelde, vorderde dat de Staat der Nederlanden hem een machtiging voor verlof zou verlenen. Eiser, die de Duitse nationaliteit heeft en sinds 2010 geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is onderworpen aan een tbs-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en dat de verlofaanvraag niet kan worden toegewezen omdat de tbs-inrichting, CTP [X], op dit moment niet voornemens is een verlofaanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelt dat de vordering van eiser prematuur is, aangezien de procedure voor zijn repatriëring naar Duitsland nog gaande is en er geen noodzaak is aangetoond voor verlof in het kader van deze procedure.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de stelling van eiser dat zijn situatie uitzichtloos is, niet kan worden gevolgd. De onzekerheid over de repatriëring is niet gelijk te stellen aan uitzichtloosheid, vooral omdat eiser zelf heeft bijgedragen aan de vertraging van de procedure door zijn medewerking aan de repatriëring in te trekken. Bovendien heeft CTP [X] in een brief van 18 juni 2018 aangegeven dat het onverantwoord is om een verlofaanvraag te doen gezien het geschatte recidiverisico van eiser. De rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van het geding.