ECLI:NL:RBDHA:2018:9599

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2018
Publicatiedatum
8 augustus 2018
Zaaknummer
C-09-555359-KG ZA 18-648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige blokkade van zendingen door de Douane en de rechtsgang voor ViaEurope

In deze zaak, die op 19 juli 2018 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde ViaEurope B.V. en ViaEurope Fiscal B.V. (hierna: ViaEurope) in kort geding dat de Staat der Nederlanden (het ministerie van Financiën) zou worden verboden om goederen te blokkeren waarvoor een aangifte en controle heeft plaatsgevonden. ViaEurope, een logistiek dienstverlener gespecialiseerd in luchtvrachtpakketten, stelde dat de Douane onrechtmatig handelde door zendingen te blokkeren en dat er geen zwaarwegende omstandigheden waren die deze blokkade rechtvaardigden. De Douane had aan ViaEurope bericht dat zij voor elke zending een volmacht (PoA) wilde zien, wat leidde tot vertragingen en blokkades van duizenden zendingen. ViaEurope voerde aan dat de Douane buitenproportionele maatregelen nam en dat de vrijgave van goederen noodzakelijk was voor een normale bedrijfsvoering.

De voorzieningenrechter oordeelde dat ViaEurope niet-ontvankelijk was in haar vorderingen, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond waarin ViaEurope haar bezwaren tegen de Douane kon aanvoeren. De rechter stelde vast dat de Douane handelde op basis van de douanewetgeving en dat de vorderingen van ViaEurope niet konden worden toegewezen. De vordering om de Staat te gebieden in gesprek te gaan met ViaEurope over de controles en vrijgave van goederen werd afgewezen, omdat er geen juridische grondslag voor deze vordering bestond. De kosten van het geding werden aan ViaEurope opgelegd, omdat zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/555359 / KG ZA 18/648
Vonnis in kort geding van 19 juli 2018
in de zaak van

1.ViaEurope B.V.,

2.
ViaEurope Fiscal B.V.,
beide gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. L. Hoekstra te Heerenveen,
tegen:
de Staat der Nederlanden(het ministerie van Financiën),
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mr. C.M. Bergman en mr. W.I. Wisman te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ViaEurope’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties, waaronder de aanvullende producties 21-26;
- de door de Staat overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de bij de mondelinge behandeling door beide partijen overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2018. Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
ViaEurope is logistiek dienstverlener en gespecialiseerd in de afhandeling van luchtvrachtpakketten die via e-commerce worden verhandeld. Het gaat veelal om zendingen die vanuit China worden aangeleverd en via Schiphol bestemmingen in de Europese Unie krijgen. De zendingen worden in Nederland in het vrije verkeer gebracht. Daarvoor moet aangifte worden gedaan bij de Nederlandse Douane (hierna: de Douane), die de goederen zo nodig controleert.
2.2.
De Douane is de controlerende dienst op het terrein van de binnenkomende en uitgaande goederenstromen. De Douane ontleent haar controlerende bevoegdheden aan Verordening (EU) 2013/952 (ook wel: Douanewetboek van de Unie, hierna: DWU). Deze controlebevoegdheden zijn in de nationale wetgeving nader uitgewerkt in de Algemene Douanewet.
2.3.
Artikel 23 van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet OB) biedt de mogelijkheid om – onder bepaalde voorwaarden – de omzetbelasting te verleggen bij invoer van goederen. Daarvoor is een vergunning noodzakelijk, die aan ViaEurope is verleend. De Belastingdienst heeft zich op enig moment op het standpunt gesteld dat verlegging van de omzetbelasting door ViaEurope slechts mogelijk is als door de daadwerkelijk leverancier van de goederen een volmacht – een zogenoemde PoA (“Power of Attorney”) aan ViaEurope is verstrekt. De Douane heeft aan ViaEurope bericht voor elke zending eerst een PoA te willen zien.
2.4.
Bij brief van 13 juni 2018 heeft de Belastingdienst aan ViaEurope bericht, voor zover hier relevant:
“Er bestaan sterke aanwijzingen dat de omzetbelasting over deze e-commerce leveringen niet wordt betaald. Met diverse gesprekken, deze brief en de brief ‘voorlopige bevindingen’ van 14 februari 2018 is Via Europe Fiscal BV hiervan op de hoogte gesteld en heeft zij dus wetenschap van de risico’s en de gevallen waarin wij reeds geconstateerd hebben dat er een vermoeden van fraude bestaat.
Vanaf heden accepteren wij niet meer dat de art. 23 vergunning gebruikt wordt voor transacties in opdracht van logistiek dienstverleners, maar dient de leverancier/eigenaar van de goederen bekend te zijn en ook degene waarmee Via Europe Fiscal BV als vertegenwoordiger een overeenkomst gesloten heeft.
Via Europe Fiscal dient een gedegen onderzoek te doen naar het daadwerkelijke bestaan en de status van de bedrijven waarop gelist wordt. Gezien de antwoorden vanuit het buitenland blijken er veel ondernemingen te zijn die alleen een postadres hebben en geen btw aangiften ingediend hebben. Wij zijn voornemens om vanaf heden die leveringen nader te gaan onderzoeken en de toepassing van het nultarief ter discussie te stellen op grond van het feit dat er vanaf nu sprake is van ‘wist of had moeten weten’ dat er sprake is van fraude.”
2.5.
In 2017 en 2018 zijn diverse zendingen waarvan ViaEurope aangifte had gedaan geselecteerd voor controle en zijn delen daarvan geregeld niet direct vrijgegeven. Partijen hebben hier veelvuldig over gecommuniceerd.

3.Het geschil

3.1.
ViaEurope vordert, zakelijk weergegeven:
I. de Staat te verbieden goederen te blokkeren waarvoor een aangifte en een (fysieke) controle heeft plaatsgevonden, voor zover geen andere zwaarwegende omstandigheden aan vrijgave in de weg staan, althans te gebieden de goederen waarvan de verificatie is aangehouden vrij te geven;
II. de Staat te gebieden om als uitgangspunt te hanteren dat toepassing van artikel 23 Wet OB wordt toegestaan in de gevallen dat ViaEurope een PoA heeft die is afgegeven voor de betreffende zendingen en dus de Staat te verbieden zendingen bij voorbaat te blokkeren waarbij om toepassing van artikel 23 Wet OB is verzocht;
III. de Staat te gebieden een zodanige werkwijze te hanteren dat wanneer zendingen ten invoer worden aangeboden waarbij een beroep wordt gedaan op artikel 23 Wet OB en een PoA beschikbaar is, binnen vier werkuren na het doen van de aangifte de aangifte wordt behandeld en de zending wordt vrijgegeven, tenzij andere zwaarwegende feiten of omstandigheden de vrijgave beletten;
IV. de Staat te gebieden om met ViaEurope in gesprek te gaan en afspraken te maken over de wijze waarop controles worden uitgevoerd, bevindingen worden gecommuniceerd en over de voorwaarden waaronder de goederen direct na uitvoering van de fysieke controle kunnen worden vrijgegeven;
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
Daartoe voert ViaEurope – samengevat – het volgende aan. De Douane handelt onrechtmatig. De afgelopen maanden zijn bovenmatig veel controles door de Douane uitgevoerd. Problematisch is dat de Douane, in tegenstelling tot de gebruikelijke handelswijze, pas vaak na langere tijd de controle effectief afrondt en de goederen blokkeert in de periode dat de controles niet zijn afgerond. Vrijgave van de goederen is noodzakelijk om daarover te kunnen beschikken. De Douane selecteert grote aantallen goederen voor controles, zonder dat zij hiervoor de capaciteit heeft en zonder dat wordt voorzien in een soepele afhandeling. Vrijgave van goederen is de regel. Het is niet nodig om de controle volledig af te ronden voordat de goederen worden vrijgegeven. De douanewetgeving bevat immers de grondslag om juist ook na de vrijgave van de goederen alsnog te controleren en controle kan voor een deel ook zonder de beschikking te hebben over het bewuste pakket.
De maatregelen die de Douane in het kader van artikel 23 Wet OB heeft aangekondigd, zijn buitenproportioneel, althans de gevolgen zijn buitenproportioneel doordat duizenden zendingen worden geblokkeerd terwijl geen maatregelen zijn genomen om een spoedige vrijgave te waarborgen. Afnemers en leveranciers van de goederen worden ontevreden door de vertraging en de opslagruimte van ViaEurope loopt volledig vol doordat zendingen er vele dagen of weken staan, terwijl die ruimte is bedoeld om goederen maximaal 24 uur op te slaan.
In de afgelopen maanden heeft ViaEurope veelvuldig contact met de Douane geprobeerd te leggen om tot afspraken te komen. De Douane heeft tot voor kort niet willen communiceren over de problemen en ook na specifieke voorstellen over oplossingsrichtingen is het niet mogelijk gebleken om afspraken met de Douane te maken. De controles moeten zodanig worden uitgevoerd dat een normale bedrijfsvoering mogelijk is en de goederen zo spoedig mogelijk worden vrijgegeven.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Partijen twisten over de vraag of de Douane onrechtmatig handelt door zendingen van ViaEurope te blokkeren. Allereerst dient beoordeeld te worden of er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstaat waarin ViaEurope – op korte termijn – een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als zij met dit kort geding beoogt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die situatie zich voordoet. Daartoe is het volgende redengevend.
4.2.
In het kader van de vorderingen zoals genoemd onder 3.1., sub I, II en III richten alle bezwaren van ViaEurope zich tegen de beslissing van de Douane om goederen niet (direct) vrij te geven, hetgeen zich volgens ViaEurope geregeld voordoet. Met de weigering om goederen vrij te geven, geeft de Douane toepassing aan artikel 194 DWU. Dat is een beschikking in de zin van artikel 5 lid 39 DWU die vatbaar is voor bezwaar en beroep op grond van artikel 44 DWU in samenhang met artikel 8:2 lid 2 en 1:18 van de Algemene Douanewet. Dat brengt mee dat de Douanekamer van de rechtbank Haarlem bij uitsluiting bevoegd is om van de bezwaren van ViaEurope tegen de niet-vrijgave van goederen kennis te nemen. Voor zover de Douane geen formele beschikkingen heeft gegeven, geldt dat ViaEuropa die kan uitlokken aan de hand van een specifieke zending. In een daaropvolgende procedure bij de daartoe geëigende bestuursrechter kan ViaEurope al haar argumenten aan de orde stellen die zij in deze procedure naar voren heeft gebracht. Het beweerdelijk spoedeisende karakter van de zaak maakt dat niet anders, nu in een bestuursrechtelijke procedure ook een voorlopige voorziening kan worden gevraagd. Dat leidt tot de conclusie dat ViaEurope niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen als genoemd onder 3.1., sub I, II en III.
4.3.
Uit de uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 14 december 2006 (ECLI:NL:RBHAA:2006:AZ7557) waarop ViaEurope een beroep heeft gedaan, kan geen andere conclusie worden getrokken. In die zaak heeft de Douanekamer van de rechtbank Haarlem immers geoordeeld dat de bestreden beschikking geen verband hield met de douanewetgeving en dus geen beschikking was in de zin van het Communautair Douane Wetboek. De hier voorliggende zaak houdt wél verband met douanewetgeving.
4.4.
De vordering onder 3.1., sub IV strekt ertoe de Staat te gebieden met ViaEurope in gesprek te gaan en afspraken te maken over de controles en vrijgave van goederen. Die vordering mist echter een juridische grondslag. Er bestaat immers geen (pre-)contractuele verhouding tussen partijen. De Douane heeft de wettelijke taak om controles uit te voeren en is niet gehouden met ViaEurope afspraken te maken over de wijze waarop zij daar invulling aan geeft. ViaEurope stelt weliswaar dat de Douane gehouden is afspraken te maken omdat zij thans onrechtmatig handelt door de wijze waarop de controles worden uitgevoerd en doordat goederen niet steeds voortvarend worden vrijgegeven, maar die vermeende onrechtmatigheid staat niet vast. ViaEurope kan – zoals hiervoor overwogen – de gewraakte werkwijze aan de orde stellen bij de bestuursrechter. De vordering onder 3.1 sub IV zal dan ook worden afgewezen.
4.5.
ViaEurope zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart ViaEurope niet-ontvankelijk in haar vorderingen als genoemd onder 3.1., sub I, II en III;
5.2.
wijst af de vordering als genoemd onder 3.1., sub IV;
5.3.
veroordeelt ViaEurope in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.606,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 626,-- aan griffierecht;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2018.
hvd