ECLI:NL:RBDHA:2018:9593
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden met betrekking tot Iraakse eisers
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2018 uitspraak gedaan in de zaken NL17.14408, NL17.14412 en NL17.14413, waarbij eisers, een Iraaks gezin, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden hebben aangevraagd. De aanvragen zijn eerder op 14 november 2017 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de staatssecretaris de aanvragen ongegrond achtte. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 31 oktober 2017 geoordeeld dat eisers niet als vluchtelingen kunnen worden aangemerkt en dat er geen reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Irak.
In de huidige procedure hebben eisers aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen voornemen heeft uitgebracht voordat de besluiten zijn genomen en dat de afwijzing van hun aanvragen niet in overeenstemming is met het beleid. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet verplicht was om een voornemen uit te brengen en dat de afwijzing van de aanvragen op basis van een gebrek aan een onderscheidend samenstel van schrijnende factoren niet onredelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de psychische klachten van eiseres niet voldoende zijn onderbouwd en dat de steun van een oom in Nederland niet voldoende bijzonder is om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvragen van eisers af te wijzen. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.