ECLI:NL:RBDHA:2018:9593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
NL17.14408 & NL17.14412 & NL17.14413
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden met betrekking tot Iraakse eisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2018 uitspraak gedaan in de zaken NL17.14408, NL17.14412 en NL17.14413, waarbij eisers, een Iraaks gezin, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden hebben aangevraagd. De aanvragen zijn eerder op 14 november 2017 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de staatssecretaris de aanvragen ongegrond achtte. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak op 31 oktober 2017 geoordeeld dat eisers niet als vluchtelingen kunnen worden aangemerkt en dat er geen reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Irak.

In de huidige procedure hebben eisers aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte geen voornemen heeft uitgebracht voordat de besluiten zijn genomen en dat de afwijzing van hun aanvragen niet in overeenstemming is met het beleid. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet verplicht was om een voornemen uit te brengen en dat de afwijzing van de aanvragen op basis van een gebrek aan een onderscheidend samenstel van schrijnende factoren niet onredelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de psychische klachten van eiseres niet voldoende zijn onderbouwd en dat de steun van een oom in Nederland niet voldoende bijzonder is om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvragen van eisers af te wijzen. De beroepen zijn ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.14408 & NL17.14412 & NL17.14413

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2018 in de zaken tussen

[eiser 1], eiser 1, V-nummer [V-nummer]

[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer]
[eiseres 1], eiseres, V-nummer [V-nummer]
mede namens haar minderjarig kind,
[eiseres 2], V-nummer [V-nummer]
gezamenlijk te noemen eisers
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.M.A. van der Heijden).

ProcesverloopBij besluiten van 14 november 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum] 1986. Eiser 2 is geboren op [geboortedatum] 1991. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1995. Eiser 1 is de echtgenoot van eiseres en de broer van eiser 2. Allen hebben de Iraakse nationaliteit. Zij hebben op 18 februari 2016 de onderhavige aanvragen ingediend.
2. Bij besluiten 1 mei 2017 heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen als ongegrond, omdat niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser 1 en eiser 2 lid zijn geweest van een verboden politieke groep en als gevolg van hun lidmaatschap problemen hebben ondervonden. Ook heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser 2 problemen heeft met zijn schoonfamilie vanwege het overlijden van zijn echtgenote waarvoor zij hem verantwoordelijk houden. Verder maken de gestelde psychische klachten van eiseres niet dat bij de uitzetting sprake is van een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Bij uitspraak van 31 oktober 2017 heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat niet is gebleken dat eisers kunnen worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag) dan wel bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Daarentegen is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft nagelaten de door eisers naar voren gebrachte omstandigheden te betrekken bij de belangenafweging in het kader van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Op grond hiervan heeft de rechtbank de beroepen van eisers gegrond verklaard en de besluiten van 1 mei 2017 vernietigd.
4. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen als ongegrond en overwogen dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden omdat van een onderscheidend samenstel van (schrijnende) factoren geen sprake is.
5. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en hebben daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte niet eerst een voornemen heeft uitgebracht alvorens een besluit te nemen. Voorts is het criterium dat sprake dient te zijn van een onderscheidend samenstel van (schrijnende) factoren niet terug te vinden in beleid. Dat dit een discretionaire bevoegdheid betreft, betekent niet dat verweerder geen kenbaar beleid aan de bevoegdheidstoepassing ten grondslag dient te leggen. Daarnaast zijn eisers van mening dat zij wel degelijk voldoen aan dit criterium. In hun voordeel dient mee te wegen dat zij hier vanaf binnenkomst rechtmatig verblijf hebben gehad, dat twee familieleden onderweg zijn overleden en dat dit voor hen ernstige psychologische gevolgen heeft. Dat eiseres thans niet medisch behandeld wordt, maakt niet dat geen sprake is van medische klachten. Deze medische problemen heeft zij reeds in de eerdere beroepsprocedure met stukken van haar behandelaars onderbouwd. In die stukken wordt gesproken over een posttraumatische stressstoornis en een ernstige depressieve stoornis. Tot slot is ook de geboorte van de zoon van eiser 1 en eiseres een positieve factor die mee dient te wegen.
6. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was om eerst een voornemen uit te brengen alvorens ambtshalve een beslissing te nemen op de vraag of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Vw 2000 dient verweerder eerst een voornemen uit te brengen in het geval een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning wordt afgewezen. In het geval van het niet ambtshalve verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd laat artikel 39, eerste lid, van de Vw 2000 het al dan niet uitbrengen van een voornemen over aan het oordeel van verweerder. Aangezien eisers in de eerder ingediende zienswijze en gronden van beroep reeds afdoende de gelegenheid hebben gehad om hun bijzondere omstandigheden naar voren te brengen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen afzien van het uitbrengen van een voornemen.
8. De rechtbank stelt voorop dat in rechte vast staat dat eisers niet kunnen worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. In geschil is enkel nog de vraag of aan eisers ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vw 2000 onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden is verleend.
8.1.
Ingevolge artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden voorts worden verleend aan andere vreemdelingen dan bedoeld in het eerste lid.
8.2.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid om op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 een verblijfsvergunning te verlenen een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft waarvan verweerder alleen in zeer bijzondere omstandigheden gebruik maakt in individuele gevallen vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. De weigering van verweerder om in een bepaald geval gebruik te maken van die bevoegdheid zal de toetsing in rechte slechts dan niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
8.3.
In de asielprocedure hebben eisers als bijzondere omstandigheden naar voren gebracht dat de echtgenote van eiser 2 en het kind van eiser 1 en eiseres 2 tijdens de overtocht per boot van Turkije naar Griekenland zijn overleden, dat eisers, in het bijzonder eiseres, hiervan psychische klachten ondervinden en dat eisers ondersteund worden door de oom van eiseres die in Nederland woont. Deze omstandigheden zijn door verweerder in de belangenafweging in het kader van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 betrokken.
8.4.
Volgens verweerder is het vaste praktijk dat sprake dient te zijn van een onderscheidend samenstel van (schrijnende) factoren om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op deze grond. De rechtbank acht deze vaste praktijk waardoor invulling wordt gegeven aan de beleidsruimte die verweerder op grond van deze bepaling toekomt niet onredelijk. Dat verweerder verplicht is om beleid op te stellen om uitvoering te kunnen geven aan de bevoegdheid om op deze grond een verblijfsvergunning te verlenen, volgt de rechtbank niet.
8.5.
In de bestreden besluiten heeft verweerder overwogen dat de omstandigheid dat de echtgenote van eiser 2 en de zoon van eiser 1 en eiseres zijn overleden tijdens de reis naar Nederland en dat dit tot psychische problemen heeft geleid, in de beoordeling kan worden meegenomen als één mogelijke factor. Dit maakt echter, zoals verweerder terecht heeft overwogen, nog niet dat sprake is van een onderscheidend samenstel van factoren.
8.6.
Wat betreft de psychische problemen van eiseres heeft verweerder terecht overwogen dat eisers niet hebben onderbouwd dat eiseres op dit moment medisch behandeld wordt. Hoewel eisers diverse medische stukken als bijlage bij de gronden van beroep van 18 juni 2017 in de eerdere beroepsprocedure hebben gevoegd, komt uit die stukken naar voren dat eiseres van 10 juni 2016 tot en met 29 juli 2016 in behandeling is geweest bij Zorgbedrijf i-psy Leiden, maar dat zij deze behandeling na die periode zelf heeft stopgezet. Van medische behandeling na de genoemde periode is niet gebleken, nu hieromtrent geen stukken zijn overgelegd. Ook is niet gebleken dat eiseres nog steeds ernstige psychische klachten heeft, nu eisers ook hiertoe geen stukken hebben overgelegd.
8.7.
De omstandigheid dat eisers ondersteund worden door de oom van eiseres die in Nederland woont, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet dermate bijzonder hoeven achten dat eisers op grond hiervan in aanmerking dienen te komen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden. Hierbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat veel familieleden van eisers in hun oorspronkelijke woonplaats in Irak wonen en dat zij, indien zij dit wensen, (telefonisch) contact kunnen onderhouden met de oom van eiseres.
8.8.
In het verweerschrift heeft verweerder in aanvulling op de bestreden besluiten overwogen dat de omstandigheid dat eiser 1 en eiseres een zoon hebben gekregen op 9 september 2017 een factor is die positief in de belangenafweging meeweegt, maar dat op zichzelf nog niet maakt dat het niet verlenen van een verblijfsvergunning dermate schrijnend is dat een vergunning zou moeten worden verleend. Verweerder heeft van belang geacht dat eisers slechts relatief kort in Nederland zijn en dat de zoon van eiser 1 en eiseres nog niet geworteld is in de Nederlandse samenleving. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid tot deze afweging kunnen komen.
8.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat eisers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden.
9. De beroepen zijn ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 augustus 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel