ECLI:NL:RBDHA:2018:9592

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
NL17.11797
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot onmiddellijke uitzetting van een Amerikaanse vreemdeling op basis van risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Amerikaanse vreemdeling, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser was in kennis gesteld van een terugkeerbesluit, dat hem verplichtte de Europese Unie onmiddellijk te verlaten, op basis van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 29 juni 2018. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Eiser heeft aangevoerd dat er geen risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken, omdat hij bereid is om terug te keren naar de Verenigde Staten en alle medewerking heeft verleend. Hij heeft zelfs een nacht in een opvanglocatie kunnen verblijven in afwachting van zijn vlucht. Eiser betwistte de noodzaak van een onmiddellijke vertrektermijn en stelde dat er geen gronden waren voor een dwingendrechtelijk inreisverbod.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op basis van de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit de mogelijkheid heeft om een vreemdeling onmiddellijk te laten vertrekken indien er een risico bestaat dat deze zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, gezien zijn situatie en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.11797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.M.A. van der Heijden).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2017 is eiser in kennis gesteld van het feit dat hij de Europese Unie onmiddellijk dient te verlaten, zoals bedoeld in artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (het terugkeerbesluit).
Eiser heeft tegen het terugkeerbesluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2018. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1963 en heeft de Amerikaanse nationaliteit.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het terugkeerbesluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat geen onmiddellijke vertrektermijn gegeven had mogen worden, nu er geen risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Hij wenst immers zo spoedig mogelijk terug te keren naar de Verenigde Staten en heeft dan ook alle mogelijke medewerking verleend. In afwachting van zijn geplande vlucht op 19 oktober 2017 had eiser ook een nacht in de opvanglocatie [opvanglocatie] in [plaats] kunnen verblijven. Dit had meer in de rede gelegen dan aan hem een terugkeerbesluit met een nul dagen vertrektermijn uit te vaardigen. Aangezien geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 had aan eiser geen dwingendrechtelijk inreisverbod opgelegd kunnen worden.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000, stelt Onze Minister de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen.
Ingevolge artikel 62, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, kan de minister de voor een vreemdeling geldende termijn van vier weken waarbinnen hij Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, verkorten dan wel bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 worden aangenomen indien ten minste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000, op de vreemdeling van toepassing zijn.
4.2.
Verweerder heeft in het terugkeerbesluit overwogen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft zich daartoe gebaseerd op de gronden dat eiser:
(zware feiten)
- Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
(lichte feiten)
- geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.3.
Bovenstaande gronden zijn in beginsel reeds voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft niet betwist dat deze gronden zich in zijn geval voordoen. In hetgeen eiser wel naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij graag wenst terug te keren naar zijn land van herkomst en hiertoe alle mogelijke medewerking heeft verleend, is geen grond gelegen om anders te oordelen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op artikel 6.1, eerste lid, van het Vb 2000 in samenhang met artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000, een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft verweerder dan ook kunnen bepalen dat eiser de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten.
5. Wat betreft de door eiser aangevoerde gronden tegen het opleggen van een inreisverbod, overweegt de rechtbank dat aan eiser geen inreisverbod is opgelegd. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 augustus 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of plaatsing daarvan in het digitale dossier.