ECLI:NL:RBDHA:2018:9573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.12815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Oekraïense eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Oekraïense eiser. De eiser, geboren in 1964, had op 21 juni 2018 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 juli 2018 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat Oekraïne als veilig land van herkomst wordt aangemerkt, met uitzondering van gebieden die niet onder de controle van de centrale autoriteiten vallen. De eiser voerde aan dat hij bedreigd was vanwege zijn politieke activiteiten en dat hij recentelijk een poging tot ontvoering had meegemaakt. Tijdens de zitting op 31 juli 2018 werd de eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de poging tot ontvoering niet geloofwaardig had geacht, maar de overige elementen van het asielrelaas wel. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat Oekraïne voor hem niet als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen. De eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen. Voorts is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.12816, plaatsgevonden op 31 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Epstein. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1964 en heeft de Oekraïense nationaliteit. Eiser heeft op 21 juni 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is in 2010 politiek actief geworden in Oekraïne. Hij was lid van verschillende campagneteams. Op 6 september 2015 is hij door middel van loting benoemd tot voorzitter van de kiescommissie voor de gemeenteraadsverkiezingen. Gedurende dit voorzitterschap ontstond binnen de kiescommissie onenigheid over de registratie tot het verkiesbaar stellen van mevrouw [burgermeester] , de toenmalige burgemeester van de stad. Na stemming werd haar registratie geweigerd, waarna eiser haar heeft geadviseerd naar de rechtbank te gaan. Naar aanleiding hiervan heeft eiser op 2 oktober 2015 van de heer [persoon X], die met name tegen de registratie van mevrouw [burgermeester] op de kieslijst was, een bedreiging ontvangen. Hiervan heeft eiser aangifte gedaan. Vanaf dat moment heeft eiser met enige regelmaat telefonisch en in persoon dreigementen ontvangen, waarbij hij één keer lichamelijk is mishandeld. In de avond van 11 juni 2018 hebben onbekende mannen geprobeerd om eiser te ontvoeren. Eiser is naar het huis van een vriend gevlucht en in de nacht weer naar huis teruggekeerd. Verder is eiser eind november 2017 benaderd door de veiligheidsdiensten in het kader van het MH17-onderzoek, waarbij hem vragen zijn gesteld over zijn voormalig commandant in Afghanistan. Indien personen uit het separatistengebied in het oosten van het land er achter komen dat hij de veiligheidsdiensten over deze persoon heeft geïnformeerd, zullen zij hem opsporen en doden, aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
- de politieke activiteiten van eiser;
- bedreigingen en mishandeling naar aanleiding van politieke activiteiten en aangifte;
- poging tot ontvoering;
- gesprek met de veiligheidsdiensten.
Verweerder heeft de poging tot ontvoering ongeloofwaardig, maar de overige elementen geloofwaardig geacht. Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat Oekraïne wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst, met uitzondering van de gebieden die niet onder de effectieve controle van de centrale autoriteiten staan. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat in Oekraïne geen vervolging dreigt of andere risico’s als genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval niet van dat rechtsvermoeden kan worden uitgegaan.
4. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de poging tot ontvoering niet geloofwaardig heeft geacht. Hij voert daartoe aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de poging tot ontvoering onvoldoende heeft geconcretiseerd. Hij heeft immers verklaard dat twee mannen met bivakmutsen vanuit een busje op hem af kwamen rennen. De besluitvorming is hierover onvoldoende zorgvuldig, nu verweerder heeft nagelaten inhoudelijk in te gaan op de door eiser ingediende zienswijze, aldus eiser.
Voorts betoogt eiser dat verweerder ten onrechte uitgaat van de juistheid van het door de Koninklijke Marchaussee (hierna: KMAR) opgemaakte proces-verbaal. Hij voert daartoe aan dat tijdens het gehoor van de KMAR geen gebruik is gemaakt van een registertolk, terwijl gesteld noch gebleken is dat die niet beschikbaar was. Dit is een schending van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: Wbtv). Verder is de verklaring in het proces-verbaal zeer summier en pas bij schrijven van 4 juli 2018 aan eiser overgelegd, aldus eiser.
Verder betoogt eiser dat verweerder niet heeft onderkend dat Oekraïne voor hem niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Hij wijst daarbij op zijn relaas en de onwil van de autoriteiten om hem bescherming te bieden vanwege hetgeen hem is overkomen als gevolg van zijn activiteiten voor de kiescommissie.
Eiser stelt verder dat Nederland de morele verplichting heeft hem bescherming te bieden vanwege de door hem afgelegde verklaringen in het MH17-onderzoek. Het is, gelet op zijn medewerking, bovendien onredelijk hem een inreisverbod op te leggen. Hij kan daardoor zijn in Tsjechië wonende zoon niet meer bezoeken en geen gebruik maken van een programma voor oorlogsinvaliden, dat medische zorg in het buitenland mogelijk maakt, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Volgens hoofdstuk C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) vormt, bij de vraag of een veilig land van herkomst voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. Verweerder weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Verweerder kan de presumptie van veilig land van herkomst niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt verweerder op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Er geldt derhalve een gedeelde bewijslast, namelijk:
- verweerder onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt; en
- de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
5.2
Verweerder heeft in het voornemen gemotiveerd waarom Oekraïne wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. Dit wordt door eiser niet betwist. Eiser betoogt dat Oekraïne in zijn specifieke geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
5.3
Ter zitting heeft eiser nader toegelicht dat verweerder niet goed gemotiveerd heeft waarom hij eisers relaas met betrekking tot de poging tot ontvoering niet gelooft. Verweerder heeft daarbij niet betrokken dat eiser, die zelf jarenlang bij politie en justitie heeft gewerkt, op grond van werkervaring precies weet hoe bedreigingen overgaan in ernstiger vormen van bangmakerij en eventueel eliminatie; hij herkende in het busje en de van bivakmutsen voorziene mannen direct de volgende stap in de bedreigingen en de pogingen hem de mond te snoeren. Hij vindt dat hij voldoende concreet heeft verklaard daarover: hoe hij op de avond van 11 juni 2018 naar buiten ging om vuilnis weg te gooien en daarna naar de winkel zou gaan om boodschappen te halen. Toen hij een hond hoorde blaffen keek eiser achterom en zag een minibus – met de achterkant in zijn richting – staan, met twee mannen met een bivakmuts op. Aangezien de mannen zijn kant op kwamen, is hij weggerend, aldus eiser. De omstandigheden dat er verder niemand anders op straat was en dat de mannen op eiser afkwamen en ook de positionering van het busje, duiden op een voornemen tot ontvoering – aldus eiser.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van eisers verhaal dat ook als verweerder de poging tot ontvoering geloofwaardig zou achten, verweerder zich gelet op het overwogene onder 5.4. niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser nog niet heeft aangetoond dat Oekraïne voor hem niet als veilig land heeft te gelden. Onduidelijk is dan immers door wie (en waarom precies) de poging tot ontvoering is ondernomen en derhalve ook welke stappen eiser ter zijner bescherming zou kunnen nemen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit op het onderdeel van de gestelde ontvoering niet onzorgvuldig heeft genomen noch onvoldoende heeft gemotiveerd.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat eisers aangiftes op onrechtmatige wijze door de Oekraïense autoriteiten zijn afgehandeld. Uit de door eiser overgelegde stukken is gebleken dat de op 2 oktober 2015 geuite bedreiging onvoldoende concreet en reëel was en dat de heer [persoon X] op dat moment geen actieve handelingen heeft begaan die duiden op een reële dreiging. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aantoont dat zijn aangifte is gevolgd door een onderzoek in het kader van een onjuist wetsartikel. Daarbij komt dat eiser is bijgestaan door een advocaat. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat de door eiser ingediende klachten daartegen door de Oekraïense autoriteiten in behandeling zijn genomen en het onderzoek twee keer is heropend. De enkele stelling van eiser dat de autoriteiten niet bereidwillig waren het door hem beoogde onderzoek (naar bedreiging van voorzitter en leden van de kiescommissie) te doen is onvoldoende voor het oordeel dat eiser geen bescherming kan inroepen van de Oekraïense autoriteiten, dan wel dat zij onwillig zijn om eiser te beschermen. Derhalve valt niet in te zien dat eiser ten aanzien van de poging tot ontvoering geen aangifte zou kunnen doen, dan wel geen bescherming van de Oekraïense autoriteiten zou kunnen inroepen. Verweerder heeft zich derhalve niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat Oekraïne voor eiser als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
5.5
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet ten onrechte als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Gelet daarop heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. Verweerder heeft zich ter zitting in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen reden zijn om van het inreisverbod af te zien. Verweerder heeft er daartoe terecht op gewezen dat niet is gebleken dat eiser thans afhankelijk is van medische voorzieningen in de Europese Unie of dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen hem en zijn zoon.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.