ECLI:NL:RBDHA:2018:9544
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op grond van privéleven en belangenafweging
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die was afgewezen op basis van het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De rechtbank ontving het beroepschrift van eiseres op 15 maart 2018, na een eerder besluit van de staatssecretaris op 9 november 2017, waarin de aanvraag was afgewezen. Eiseres voerde aan dat de afwijzing in strijd was met haar recht op privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Tijdens de zitting op 19 juni 2018 was eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris niet vertegenwoordigd was.
De rechtbank overwoog dat eiseres op veertienjarige leeftijd naar Nederland was gekomen en sindsdien twaalf jaar in Nederland verbleef. De rechtbank stelde vast dat eiseres sterke banden met Nederland had, onder andere door haar opleiding en sociale contacten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de uitzetting van eiseres niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij aanvragen voor verblijfsvergunningen, vooral in gevallen waarin het recht op privéleven in het geding is. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om de sterke banden van eiseres met Nederland serieus te overwegen in de nieuwe besluitvorming.