ECLI:NL:RBDHA:2018:9540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.12478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder niet gehouden de aanvraag in behandeling te nemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, geboren op een onbekende datum en van Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. Dit gebeurde op basis van de stelling dat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder een verzoek om internationale bescherming had ingediend in Slovenië op 7 februari 2018. De Sloveense autoriteiten hebben op 29 mei 2018 bevestigd dat zij eiser terugnemen op basis van de Dublinverordening.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder terecht heeft gehandeld. De rechtbank heeft de stelling van eiser dat verweerder niet mocht uitgaan van de Eurodac-registratie verworpen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen asielaanvraag in Slovenië heeft ingediend. Bovendien heeft Slovenië bevestigd dat eiser daar asiel heeft aangevraagd. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over systematische tekortkomingen in de Sloveense asielprocedure en opvangvoorzieningen niet onderbouwd geacht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12478
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. N. van Luijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.12479, plaatsgevonden op 26 juli 2018. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Marokkaanse nationaliteit. Verweerder heeft zijn asielaanvraag niet in behandeling genomen omdat uit een Eurodac-registratie is gebleken dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Slovenië op 7 februari 2018. De Sloveense autoriteiten hebben verweerders verzoek om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening) geaccordeerd op 29 mei 2018.
2. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder niet heeft mogen uitgaan van de Eurodac-registratie, gelet op de uniciteit van de controle en registratie in het Eurodac-systeem. Eiser heeft zijn verklaring dat hij geen asielaanvraag in Slovenië heeft ingediend, maar slechts zijn vingerafdrukken heeft afgegeven om te worden geregistreerd op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Slovenië heeft met het claimakkoord van 29 mei 2018 bovendien bevestigd dat eiser daar asiel heeft gevraagd.
3. Voor zover eiser stelt dat in Slovenië sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, oordeelt de rechtbank dat ook deze stelling niet is onderbouwd.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, op 26 juli 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.