ECLI:NL:RBDHA:2018:9517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.12073, NL18.12077, NL18.12079, NL18.12081, NL18.12083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Moldavische burgers en de verantwoordelijkheid van Duitsland onder de Dublinverordening

In deze zaak hebben vijf Moldavische burgers, gezamenlijk aangeduid als eisers, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoeken. De eisers hebben op 25 maart 2018 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris heeft op 26 en 27 juni 2018 besloten om deze aanvragen niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland eerder een verzoek om terugname heeft aanvaard.

Tijdens de zitting op 19 juli 2018 zijn de eisers niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de eisers onvoldoende hebben aangetoond dat hun klachten over de opvang in Duitsland niet serieus zijn genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eisers niet hebben onderbouwd dat zij een klacht hebben ingediend bij de Duitse autoriteiten. Bovendien is er geen bewijs geleverd dat de zwangerschap van een van de eisers zou leiden tot complicaties die een overdracht naar Duitsland onaanvaardbaar zouden maken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers niet hebben aangetoond dat Nederland de behandeling van hun asielverzoeken op zich moet nemen, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar gemaakt op 25 juli 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.12073, NL18.12077, NL18.12079, NL18.12081 en NL18.12083

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eisers 1], geboren op [geboortedatum] 1977;

[eisers 2], geboren op [geboortedatum] 1973, mede namens haar minderjarige kinderen;
[eisers 3], geboren op [geboortedatum] 1998;
[eisers 4], geboren op [geboortedatum] 1998, mede namens haar minderjarige kind; en
[eisers 5], geboren op [geboortedatum] 2001
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. de Haan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Bicer).

Procesverloop

Bij besluiten van 26 en 27 juni 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.12074, NL18.12078, NL18.12080, NL18.12082 en NL18.12084, plaatsgevonden op 19 juli 2018. Eisers zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn allen burger van Moldavië. Zij hebben op 25 maart 2018 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvragen niet in behandeling genomen en heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend. In dit geval heeft verweerder voor eisers op 1 mei 2018 bij de Duitse autoriteiten een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft deze verzoeken voor [eisers 3] en [eisers 4] op 4 mei 2018 aanvaard. Voor [eisers 2], [eisers 1] en [eisers 5] heeft Duitsland de terugnameverzoeken op 14 mei 2018 aanvaard.
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat Nederland de behandeling van de asielverzoeken op zich moet nemen. Verweerder is volgens eisers onvoldoende ingegaan op het feit dat zij hebben aangevoerd dat er vaak vechtpartijen waren in de opvang in Duitsland en dat het hierover een klacht indienen bij de Duitse autoriteiten geen effect heeft gehad. De reactie op de klacht was dat eisers de onruststokers moesten proberen te ontlopen. Hieruit blijkt volgens eisers dat de Duitse autoriteiten de klachten van eisers niet serieus wilden dan wel konden nemen. Verweerder heeft volgens eisers voorts te laat in de procedure het standpunt ingenomen dat zij hun stelling dat zij hebben geklaagd, niet hebben onderbouwd. Verweerder heeft ook niet aangegeven welke andere mogelijkheden eiseres hebben om een klacht in te dienen. Tot slot is aangevoerd dat [eisers 4] op dit moment zwanger is en dat eisers vrezen voor complicaties en een slechte afloop van haar zwangerschap bij een eventuele gedwongen terugkeer naar Duitsland.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1
Eisers betwisten niet dat Duitsland de verantwoordelijke lidstaat is voor de behandeling van de asielverzoeken van eisers. In geschil is of Nederland desondanks de behandeling van de asielverzoeken van eisers op zich dient te nemen.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Duitsland uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft verweerder terecht gesteld dat de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn ook van toepassing zijn op de Duitse asielprocedure. Het is aan eisers om bij de Duitse (hogere) autoriteiten of geëigende instanties te klagen indien zij problemen ondervinden in de asielprocedure dan wel de opvang in Duitsland. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet hebben onderbouwd dat ze een klacht hebben ingediend. Verweerder heeft dit standpunt reeds
in de besluitvorming en dus tijdig ingenomen. Voorts is de enkele stelling van eisers dat door de Duitse autoriteiten tegen hen gezegd zou zijn dat zij de onruststokers moeten proberen te ontlopen, onvoldoende om aan te nemen dat de Duitse autoriteiten de klacht niet serieus hebben genomen. Eisers hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij zich niet kunnen wenden tot andere (hogere) Duitse instanties, zoals de politie. Anders dan eisers betogen, is verweerder niet gehouden om aan eisers mede te delen bij wie zij een klacht kunnen indienen. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, waardoor Nederland de behandeling van de aanvragen aan zich zou moeten trekken. Verweerder was dan ook niet gehouden om de asielverzoeken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
4.3
Ten aanzien van de gestelde risico’s van de zwangerschap van [eisers 4] wordt overwogen dat niet middels medische documenten is aangetoond dat er complicaties bestaan of dat deze zich zullen voordoen bij een overdracht naar Duitsland. Niet is onderbouwd dat eiseres een medische behandeling ondergaat dan wel dat Nederland het meest aangewezen land zou zijn om haar te behandelen. Indien eiseres een medische behandeling nodig heeft, mag ervan worden uitgegaan dat Duitsland dezelfde, dan wel gelijke, medische voorzieningen heeft als Nederland. De rechtbank is derhalve van oordeel dat een overdracht naar Duitsland niet getuigt van een onevenredige hardheid waardoor verweerder de behandeling van het asielverzoek van [eisers 4] en daarmee eveneens van de overige eisers, op zich moet nemen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.