ECLI:NL:RBDHA:2018:9517
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen van Moldavische burgers en de verantwoordelijkheid van Duitsland onder de Dublinverordening
In deze zaak hebben vijf Moldavische burgers, gezamenlijk aangeduid als eisers, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, die hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoeken. De eisers hebben op 25 maart 2018 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris heeft op 26 en 27 juni 2018 besloten om deze aanvragen niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland eerder een verzoek om terugname heeft aanvaard.
Tijdens de zitting op 19 juli 2018 zijn de eisers niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de eisers onvoldoende hebben aangetoond dat hun klachten over de opvang in Duitsland niet serieus zijn genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de eisers niet hebben onderbouwd dat zij een klacht hebben ingediend bij de Duitse autoriteiten. Bovendien is er geen bewijs geleverd dat de zwangerschap van een van de eisers zou leiden tot complicaties die een overdracht naar Duitsland onaanvaardbaar zouden maken.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers niet hebben aangetoond dat Nederland de behandeling van hun asielverzoeken op zich moet nemen, en heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar gemaakt op 25 juli 2018. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.