ECLI:NL:RBDHA:2018:9507
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 19 juli 2018, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de gemachtigde van verweerder gemeld dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers op 18 juli 2018 heeft vastgesteld dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft vervolgens ambtshalve de vraag onderzocht of eiser nog procesbelang had bij zijn beroep. Aangezien eiser met onbekende bestemming is vertrokken en niet ter zitting is verschenen, concludeert de rechtbank dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van zijn rechtsmiddelen.
Hierdoor is het procesbelang van eiser komen te ontvallen, wat leidt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend, met de mogelijkheid voor eiser om binnen één week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.