ECLI:NL:RBDHA:2018:9505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.12361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse eiser op grond van bekering tot het christendom en de situatie in Ghazni

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend, die alle zijn afgewezen. In zijn huidige aanvraag stelt eiser dat hij is bekeerd tot het christendom en dat hij vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer naar Afghanistan, specifiek in de regio Ghazni. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de verslechterde situatie in Ghazni en de nieuwe EASO-richtlijnen van juni 2018. De rechtbank concludeert dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat de vrees van eiser niet geloofwaardig is geacht en de situatie in Afghanistan niet zodanig is verslechterd dat dit een uitzondering op de wet rechtvaardigt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de bekering van eiser tot het christendom niet geloofwaardig heeft geacht en dat er geen nieuwe elementen zijn die de beoordeling van de asielaanvraag zouden kunnen veranderen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12361

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. R.W.J.L. Loonen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Bicer).

ProcesverloopBij besluit van 2 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.12362, plaatsgevonden op 19 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Ostadhasabanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Afghaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 30 mei 2018 zijn huidige asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft eerder, in 2015, een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij beschikking van 27 juli 2016 afgewezen. Deze afwijzing is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 oktober 2016 (201606725/1/V2) in rechte komen vast te staan. Op 1 augustus 2017 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij beschikking van 3 augustus 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. De afwijzing in de tweede procedure is met de uitspraak van de Afdeling van
3 november 2017 (201707755/1/V2) in rechte komen vast te staan.
3. Eiser heeft aan zijn huidige asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. Ook verwijst eiser naar zijn eerdere relaas waarbij hij aangeeft dat hij nog steeds heeft te vrezen voor zijn neven gelet op zijn relaas in de eerdere procedures.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de bekering tot het christendom;
- eisers vrees voor zijn neven gelet op zijn eerdere relaas.
Verweerder acht alleen het eerste relevante element geloofwaardig. De bekering tot het christendom en eisers vrees voor zijn neven acht verweerder niet geloofwaardig.
5. Eiser betoogt dat in Ghazni, waar hij vandaan komt, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser voert daartoe aan dat de situatie in Ghazni verslechterd is. Daarvoor verwijst eiser naar de brief van Vluchtelingenwerk van 27 juni 2018 over de verslechtering van de situatie in Ghazni sinds april 2018. Voorts betoogt eiser dat verweerder zijn bekering tot het christendom ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser verwijst ten slotte naar de nieuwe EASO-richtlijnen van 21 juni 2018 (Country Guidance Afghanistan) en stelt dat hieruit blijkt dat hij, gelet op het feit dat in de eerste procedure is komen vast te staan dat hij afvallig is, gevaar loopt en daarom in aanmerking komt voor een asielvergunning. Deze richtlijnen zijn nieuw ten opzichte van de eerste procedure en vormen nieuwe elementen of bevindingen en dienen derhalve bij de beoordeling van de huidige aanvraag betrokken te worden.
6. De rechtbank overweegt het volgende.
6.1.1 De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) recentelijk bij uitspraak van 21 maart 2018 heeft geoordeeld over de situatie in Afghanistan. Uit de uitspraak volgt dat de veiligheidssituatie in Afghanistan zorgelijk is en in sommige provincies verder is verslechterd. De Afdeling heeft verder overwogen dat blijkt dat met name sprake is van gewelddadige confrontaties tussen overheids- en anti-overheidstroepen, dan wel van aanslagen die zijn ingegeven door het conflict dat ten grondslag ligt aan de gewapende strijd en zijn gericht tegen personen behorend tot specifieke groepen, zoals onder meer religieuze leiders, burgers die de Afghaanse autoriteiten steunen, burgers die voor de Afghaanse overheid werken en de rechterlijke macht. Hoewel zich daarbij ook een bepaalde mate van willekeurig geweld voordoet, waarbij nog steeds burgerslachtoffers vallen, en 30 van de 34 provincies te kampen hebben met interne ontheemding, is het aantal burgerslachtoffers dat het gewapend conflict tot gevolg heeft, mede gelet op het totale inwoneraantal van Afghanistan, niet zo hoog dat alleen al daardoor gesproken kan worden van een uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3 van de Vw 2000.
6.1.2 De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser overgelegde stukken niet blijkt dat sprake is van een dusdanig verslechterde situatie dat niet meer kan worden uitgegaan van het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 21 maart 2018 over de situatie in Afghanistan. Uit de brief van Vluchtelingenwerk van 27 juni 2018 kan worden afgeleid dat sinds de uitspraak van de Afdeling vooral conflicten hebben plaatsgevonden tussen overheidstroepen en de Taliban. Uit deze brief valt niet af te leiden dat het aantal burgerslachtoffers ten gevolge van willekeurig geweld is gestegen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat thans in Ghazni sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3 van de Vw 2000.
6.2.1 Met betrekking tot eisers gestelde bekering tot het christendom heeft verweerder gesteld dat conform de nieuwe Werkinstructie op de asielaanvraag van eiser is beslist. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat met de nieuwe Werkinstructie geen sprake is van een beleidswijziging. Met de publicatie is nu wel sprake van een openbare Werkinstructie en tevens zijn er een aantal kleine verbeteringen aangebracht. Conform de nieuwe Werkinstructie moet de persoonlijke betekenisgeving duidelijk en zichtbaar naar voren komen, zo werkt verweerder dan ook niet met standaard vragenlijsten. Dat op de asielaanvraag van eiser niet conform de nieuwe Werkinstructie door verweerder zou zijn beslist, is niet onderbouwd en niet gebleken, zodat deze grond niet slaagt.
6.2.2 Ten aanzien van de door eiser gestelde reden waarom hij zich heeft verdiept in het christendom heeft eiser verklaard dat hij aanvankelijk daarmee in aanraking is gekomen door christelijke vrienden die hem hebben geadviseerd om zich te bekeren tot het christendom omdat hij op die manier een asielstatus zou kunnen krijgen. Verweerder heeft dit in het nadeel van eiser mogen meewegen. Ook heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet concreet kon vertellen wat het moment was waarop hij echt geïnteresseerd is geraakt in het christelijk geloof en wat hij allemaal deed om zich te verdiepen in het geloof. Eiser stelt dat hij in Duitsland is gedoopt, maar tijdens het gehoor kan eiser de datum daarvan niet (bij benadering) noemen terwijl eiser ook zelf heeft verklaard dat de doop een relevante gebeurtenis is. Dat eiser een doopakte heeft overgelegd, maakt dit niet anders. Verweerder heeft voorts in het nadeel van eiser mogen meewegen dat hij onder meer niet heeft kunnen verklaren wat wordt verstaan onder de Drie Eenheid en dat hij niet heeft kunnen vertellen wat de betekenis is van Goede Vrijdag of Pinksteren. Verweerder had kennis mogen verwachten van eiser nu dit centrale begrippen zijn van het christelijke geloof. Verweerder heeft eisers gestelde bekering derhalve, gelet op het bovenstaande, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eisers enkele stelling dat hij problemen heeft om gebeurtenissen in tijd te plaatsen, leidt niet tot een ander oordeel.
6.3.1 Eiser heeft eerst in beroep aangevoerd dat hij vanwege zijn afvalligheid te vrezen heeft bij terugkeer gelet op de verslechterde situatie zoals deze blijkt uit de EASO-richtlijnen van 21 juni 2018. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van 30 augustus 2016 (AWB17/17194) in de procedure omtrent de eerste asielaanvraag van eiser, onder andere als relevant element is aangemerkt dat eiser het islamitische geloof niet praktiseert. Voorts blijkt uit die uitspraak dat verweerder eiser heeft gevolgd in zijn verklaringen dat hij niet enkel niet-praktiserend moslim is, maar dat hij zelfs in het geheel niet gelovig is. Onder rechtsoverweging 11 is voorts in die uitspraak overwogen dat eiser volgens verweerder op basis van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst en het niet-praktiseren van het islamitisch geloof niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning asiel en dat dit eerst ter zitting door eiser werd bestreden. Eiser heeft daarover gesteld dat Afghanistan een traditioneel land is en het onmiddellijk zal opvallen als hij niet op actieve wijze zijn geloof uitdraagt. De rechtbank heeft in die procedure geoordeeld dat eiser deze stelling op geen enkele wijze had voorzien van een onderbouwing of verdere concretisering, zodat deze beroepsgrond niet slaagde en het bestreden besluit in stand kon blijven. De Afdeling heeft bij uitspraak van 17 oktober 2016 (201606725/1/V2) deze uitspraak bevestigd.
6.3.2 De gemachtigde van eiser heeft in beroep gesteld dat er met betrekking tot de afvalligheid van eiser sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die relevant zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Hiertoe heeft eiser verwezen naar de nieuwe EASO-richtlijnen van 21 juni 2018 waaruit volgens eiser volgt dat de situatie voor afvalligen is verslechterd. Verweerder heeft zich ter zitting, onder verwijzing naar de brief van 11 juli 2018 over het landgebonden asielbeleid voor Afghanistan, op het standpunt gesteld dat hiervan geen sprake is. Uit deze brief blijkt dat verweerder het niet noodzakelijk acht om het huidige beleid te wijzigen naar aanleiding van onder meer de EASO-richtlijnen van 21 juni 2018. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de nieuwe EASO-richtlijnen niet blijkt dat de situatie voor afvalligen in Afghanistan is verslechterd in de afgelopen periode. Verweerder heeft zich derhalve op het standpunt mogen stellen dat met de nieuwe EASO-richtlijnen geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant zijn voor de beoordeling van de onderhavige asielaanvraag. Dat in andere zaken waarbij de afvalligheid geloofwaardig is geacht wel een asielstatus is toegekend, kan hier niet aan af doen.
7. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
8. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.E.B. Davis, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.