ECLI:NL:RBDHA:2018:9474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
C/09/537079 / HA ZA 17-826
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gevolgen van mishandeling met eigen schuld

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de aansprakelijkheid voor schade als gevolg van een mishandeling. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. Bekooij, vorderde schadevergoeding van gedaagde, die door de politierechter was veroordeeld voor mishandeling van eiser. De mishandeling vond plaats op 24 januari 2016, toen eiser door gedaagde met een houten voorwerp op zijn hoofd werd geslagen. Eiser stelde dat hij hierdoor zowel lichamelijk als psychisch letsel had opgelopen, en vorderde een schadevergoeding van € 24.362,34, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat gedaagde aansprakelijk was voor de mishandeling, maar dat eiser ook een eigen schuld had aan de situatie. De rechtbank concludeerde dat de mishandeling onrechtmatig was, maar dat eiser door met een grote groep naar de woning van gedaagde te gaan, het risico had vergroot dat de situatie zou escaleren. De rechtbank bepaalde dat gedaagde 50% van de schade moest vergoeden, wat resulteerde in een toewijzing van € 2.902,16 aan eiser, plus de proceskosten van € 1.230,50. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/537079 / HA ZA 17-826
Vonnis van 1 augustus 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.M. Bekooij te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.A.G. Balkenende te Katwijk (ZH).
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 juli 2017, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 20 september 2017, met producties;
  • het tussenvonnis van 17 januari 2018, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde] van 16 april 2018, met producties;
  • de akte overlegging producties van [eiser] van 30 april 2018, met producties;
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 april 2018 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen is, met hun instemming, buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken op de verslaglegging. Zij hebben van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De dochter van [eiser] (hierna: [A] ) heeft een relatie (gehad) met de zoon van [gedaagde] (hierna: [B] ).
2.2.
Nadat [B] en [A] hun relatie hadden beëindigd, heeft [eiser] op 23 januari 2016 met de toenmalige partner van [gedaagde] afgesproken dat hij de volgende dag naar het huis van [B] zou komen om de spullen van [A] op te halen.
2.3.
Op 24 januari 2016 is [eiser] samen met zijn zoon, twee neven, een vriend, zijn broer en [A] naar het huis van [B] gegaan.
2.4.
Toen [eiser] bij de woning aankwam, waren de spullen van [A] al door [B] of zijn familie in het portiek van de flat gezet. [eiser] heeft nog even gepraat met [gedaagde] en haar toenmalige partner, die net kwamen aanlopen. [gedaagde] is vervolgens de woning ingegaan, waar [B] en haar twee dochters waren. Ook de neven en de zoon van [eiser] zijn de woning ingegaan. [eiser] en zijn broer bleven buiten praten met de toenmalige partner van [gedaagde] .
2.5.
Kort daarna zijn ook [eiser] en zijn broer de woning in gegaan, waar zij zagen dat er ruzie was ontstaan tussen (in ieder geval) [B] en de neef van [eiser] , waarmee de beide families zich bemoeiden. [B] heeft daarbij een mes getrokken. [gedaagde] was op dat moment in de keuken.
2.6.
[eiser] heeft letsel aan zijn hoofd en rechterarm opgelopen.
2.7.
Nadat de politie ter plaatse was gekomen, zijn [eiser] en [gedaagde] door de verbalisant gehoord. [eiser] is vervolgens door een ambulanceverpleegkundige onderzocht. De verbalisant verklaart in het proces-verbaal van bevindingen het volgende over het verhoor van [eiser] :
“ [eiser] verklaarde mij, nadat ik de cautie had medegedeeld, dat hij door ‘dat wijf’ met een balk op zijn hoofd was geslagen. Vervolgens zag ik dat achter zijn rechteroor een schram zichtbaar was ter grootte van ongeveer 2 centimeter. Tevens zou [eiser] een klap hebben geblokt waardoor er een verwonding aan zijn rechteronderarm was ontstaan. Ik zag een verse snee ter grootte van 1,5 centimeter op zijn rechteronderarm.
Doordat er in verband met het letsel van een andere persoon een ambulance ter plaatse was heb ik [eiser] ook door een broeder van de ambulance laten nakijken. Deze broeder gaf aan dat het een schaafwond betrof en dat er geen verdere behandeling nodig leek te zijn. (…).”
2.8.
De verbalisant verklaart in het proces-verbaal van bevindingen het volgende over het verhoor van [gedaagde] :
“(…). Ik heb de vrouw gevraagd wat er binnen was gebeurd en wat haar rol daarin is geweest. De vrouw gaf onder andere aan dat zij een stuk hout in haar handen heeft gehad. Nadat ik [gedaagde] confronteerde met de verklaringen van [eiser] en zijn verwonding gaf zij aan dat zij niet geslagen had. Hierop heb ik omstreeks 13:45 uur [gedaagde] aangehouden op verdenking van het plegen van eenvoudige mishandeling.”
2.9.
In de geneeskundige verklaring, die aan het politiedossier is toegevoegd, staat over het letsel van [eiser] het volgende:
“A. Uitwendig waargenomen letsel:
Zwelling haematoom recht boven oor met snee 5 cm
Zwelling & haematoom rechter onderarm tot pols/hand [onleesbaar, rb]
Weke delen trauma, niet ossaal
Oorsuizen. (…)
F. Geschatte duur van de genezing:
Verschilt sterk per patiënt.”
2.10.
[eiser] heeft diezelfde middag tegen [gedaagde] aangifte gedaan van mishandeling. Daarbij heeft hij volgens het proces-verbaal van aangifte, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“Ik ben samen met; mijn zoon [C] , [geboortedatum 1] , mijn neef [D] , mijn neef [E] , een vriend [F] ( [F] ) achternaam onbekend gegaan. Mijn broer [G] was ook naar [het adres] gekomen. [A] was er zelf ook bij maar zij zat in de auto. Zij heeft van het hele voorval niets gezien.”
“(…). De moeder van [B] stond in de keuken. Ik zag dat de moeder van [B] een soort lat in haar handen had. Ik zag dat de lat ongeveer 5 cm breed en 1.8 cm dik was. Ik zag en voelde dat de moeder mij met de lat op mijn hoofd sloeg. Zij sloeg mij hard tegen de rechterzijde van mijn hoofd. Toen zij mij raakte voelde ik heftige pijn aan mijn hoofd. Tengevolge van de klap heb ik een zwelling en een kleine snee op mijn hoofd, achter mijn rechter oor. Ik zag dat de moeder van [B] de stok weer ophief en mij vervolgens weer probeerde te slaan. Ik probeerde de slag af te weren. Ik deed dit door mijn arm op te heffen om mijn hoofd te beschermen. Ik zag en voelde dat zij mij met de stok op mij rechter elleboog sloeg. Ik voelde een pijn scheut in mijn elleboog. De elleboog is nu nog pijnlijk en gezwollen.”
2.11.
[gedaagde] is vervolgens door de politie als verdachte gehoord. Volgens het proces-verbaal van verhoor heeft zij, voor zover van belang, het volgende verklaard:
“V: Waarom waren er diverse familieleden van de familie [eiser] aanwezig?
A: Ze zouden hun spullen komen halen. Mijn zoon en mijn ex hadden dat afgesproken, maar ik wist hier niets van.
V: Waarom heb je de politie gebeld, als er al afspraken waren dat de spullen opgehaald zouden worden?
A: Omdat ze beneden al zo tekeer gingen en ik dacht dat het uit de hand zou gaan lopen.
V: Er is een conflict ontstaan in de woning, kan je daar meer over vertellen?
A: Het was heel chaotisch. Er waren heel veel familieleden en ik stond op het balkon en heb daar de politie gebeld.
(…)
V: Er is aangifte gedaan van mishandeling, degene die aangifte heeft gedaan, zegt dat jij hem hebt geslagen met een stuk hout?
A: Ik heb niemand geslagen met een stuk hout. Ik was zelf overstuur en heb niemand geslagen.
V: Heb je wel een stuk hout in je handen gehad?
A: Ja er lag een stuk hout in de keuken en toen ze bij mij kwamen heb ik ze daar wel mee weggeduwd maar niet mee geslagen.
V: Maar iedereen was toch bij jou?
A: Nee ik was op een gegeven moment alleen. Later toen ik de politie aan de telefoon had zag ik dat via de badkamer 2 of 3 mijn kant op kwamen en die heb toen met dat stuk hout weggeduwd.
V: Waar is dat stuk hout tegenaan gekomen bij een van die personen?
A: Weet ik niet. Ik schrok heel erg dus heb ze gewoon snel weggeduwd.”
2.12.
[eiser] heeft zich in de avond van 24 januari 2016 gemeld bij de Spoedeisende Hulp van het [het Ziekenhuis] in [plaats] . De chirurg die [eiser] heeft onderzocht schrijft in een bericht van 25 januari 2016 aan de huisarts van [eiser] onder meer het volgende:
“Heden 24-01-2016 om 18:44 zagen wij uw patient [eiser] , geboren [geboortedatum 2] . Patient kwam als zelfverwijzer.
Reden bezoek:
Klappen in gezicht gehad nu pijn nek/arm
(…)
Lichamelijk onderzoek:
Alerte man
A : vrij, geen stridor
B : VAG, geen drukpijn thoracaal
C: pols 80/min, soepele buik
D: flinke bult boven rechter oor met snee 5cm, nu geen bloedverlies.
Geen afstaand oor, drukpijn over temporale zijde rechts.
(…)”
2.13.
[eiser] zou op 1 februari 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar in dienst treden bij de Haagse Taxi Service. Op 28 januari 2016 heeft [eiser] zich, vóór aanvang van het dienstverband, ziekgemeld bij de Haagse Taxi Service. De Haagse Taxi Service heeft [eiser] bij brief van 1 februari 2016 meegedeeld dat zij geen uitvoering meer wilde geven aan de arbeidsovereenkomst.
2.14.
Op 22 februari 2016 is [eiser] naar aanleiding van lichamelijke klachten onderzocht door KNO-arts dr. [de KNO-arts] . De KNO-arts schrijft op 25 februari 2016 aan de huisarts van [eiser] onder meer het volgende:
“Conclusie: klachten van hoofdpijn en suizen en duizelingen bij status na trauma capitis. Geen KNO pathologie. Met patient besproken dat het wel enkele maanden kan duren voordat deze klachten zijn verdwenen aangezien het aanzienlijk hoofdtrauma.”
2.15.
Op 3 januari 2017 is [gedaagde] door de politierechter op tegenspraak veroordeeld voor mishandeling van [eiser] , waarbij haar een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren is opgelegd. [eiser] is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering benadeelde partij. Het vonnis van de politierechter is onherroepelijk.
2.16.
[eiser] heeft een behandeling ondergaan bij Synthese | iGGz (hierna: Synthese). De behandeling is begin 2018 geëindigd. Op 30 maart 2017 schrijft de behandelaar van Synthese onder meer het volgende aan de huisarts van [eiser] :
“Uw bovengenoemde patiënt(e) is sinds 18-05-2016 bij ondergetekende in behandeling in verband met psychische achteruitgang ten gevolge van fysiek geweld en het vermoeden PTSS.
(…)
Anamnese
Pat is op 24 januari 2016 betrokken geweest bij een geweldincident, waarbij hij met een balk op zijn hoofd is geslagen. Hierbij heeft hij een klap op het hoofd gehad met een balk. Houdt klachten van oorsuizen, wv consult KNO geweest is. Nekklachten, hoofdpijnklachten. Verder problemen met concentratie, slapen en stemming.
(…) Pat maakte met de vader van zijn schoonzoon een afspraak om nog wat spullen te komen ophalen van dochter en de kleine. Op 24 januari 2016 is pat met enige neven en vrienden aldaar aangekomen. De situatie liep uit de hand toen de schoonzoon een mes pakte om op omstanders in te hakken. De moeder van de schoonzoon kwam er ook bij en sloeg met een balk op het hoofd van pat.
Na het incident ervaart betrokkene steeds weer dat moment opnieuw. De schoonzoon bedreigt pat nog regelmatig. Dochter onderhoudt nog steeds contact met de jongen, hetgeen leidt tot nieuwe spanningen thuis (…). Hij maakt zich zorgen om zijn dochter en haar kind. (…)
Psychiatrisch onderzoek
(…) Het bewustzijn is helder, de aandacht wel te trekken, maar slecht te behouden. Het geheugen is gestoord: sinds het ongeluk is hij erg vergeetachtig. Het IQ imponeert gemiddeld, het denken is coherent, met angstcomponenten. Betrokkene ervaart elke nacht herbelevingen en nachtmerries. (…) Pat heeft last van bonkende hoofdpijn. In de psychomotoriek is een verhoogde spierspanning geobserveerd, met pijn in nek en hoofd.
Diagnose conform DSM IV-TR
As 1
309.81 Posttraumatische stress-stoornis: Acuut (…)
Conclusie
Het betreft een 53-jarige gehuwde man van Surinaams/Hindoestaanse afkomst, vertoond angst- en paniekreacties en een depressieve stemming naar aanleiding van een uit de hand gelopen ruzie met de schoonouders van dochter. Er is sprake van herbelevingen, waarna we hebben geconcludeerd tot PTSS.
Beleid
Het beleid is gericht op de volgende behandeldoelen:
Datum behandelplan: 11-7-2016
Contactfrequentie: Eens per week
Evaluatiefrequentie: Eens per drie maanden
Behandeldoelen: 1. Werken aan stressreductie;
2. Ontspanningsoefeningen;
3. Bewustwording van onrealistische angsten;
4. Medicamenteuze ondersteuning
Interventies: Cognitieve gedragstherapie
Steunen en structurerend behandelcontact: Patiënt individueel
Farmacotherapie
Eventueel: EMDR / Exposure”
2.17.
[eiser] is per 1 mei 2016 voor 20 uur per week in dienst getreden als chauffeur bij Hagetax.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot:
I. betaling van een bedrag van € 24.362,34 aan [eiser] aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente;
II. betaling van de buitengerechtelijke kosten op een nader ter zitting vast te stellen bedrag;
III. betaling van de proceskosten;
IV. betaling van de nakosten, zijnde € 199,--.
3.2.
Aan deze vordering heeft [eiser] – kort samengevat – ten grondslag gelegd dat hij op 24 januari 2016 door [gedaagde] met een balk op zijn hoofd is geslagen als gevolg waarvan hij lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen. Het strafrechtelijk vonnis waarin bewezen is verklaard dat [gedaagde] [eiser] heeft mishandeld levert dwingend bewijs op van het feit dat [gedaagde] hem met een houten voorwerp op zijn hoofd heeft geslagen. Dit brengt mee dat sprake is van een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiser] daardoor heeft geleden, door [eiser] begroot op een bedrag van
€ 24.362,34.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is allereerst in geschil of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. Daarnaast betwist [gedaagde] de hoogte van de door [eiser] gestelde schade.
Vestiging van de aansprakelijkheid
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 161 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een in kracht van gewijsde gegaan op tegenspraak gewezen vonnis waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] door de strafrechter is veroordeeld voor mishandeling en dat dit vonnis onherroepelijk is geworden. Dit brengt mee dat – behoudens tegenbewijs – als vaststaand dient te worden aangenomen dat [gedaagde] [eiser] letsel heeft toegebracht door opzettelijk met een houten voorwerp op zijn hoofd en rechterarm te slaan.
4.3.
[gedaagde] heeft betwist dat zij [eiser] heeft mishandeld en heeft aangeboden tegenbewijs te leveren door het horen van twee met name genoemde getuigen. [gedaagde] heeft evenwel nagelaten te specificeren waarover deze getuigen kunnen verklaren en heeft dus in het kader van haar stelling dat zij tegenbewijs kan leveren alleen ontkend dat zij [eiser] heeft mishandeld. Hoewel een aanbod om tegenbewijs te leveren volgens vaste rechtspraak niet gespecificeerd hoeft te worden, dient [gedaagde] wel voldoende te stellen om tot het leveren van bewijs toegelaten te worden. Zo had zij onder meer kunnen toelichten waar de getuigen zich op het moment van de mishandeling bevonden en in hoeverre zij zouden kunnen verklaren over de vraag of [gedaagde] aan [eiser] een klap heeft uitgedeeld.
4.4.
Het volstaan met de enkele ontkenning van de bewezenverklaarde mishandeling acht de rechtbank onvoldoende om [gedaagde] tot het leveren van tegenbewijs toe te laten. De rechtbank passeert daarom het aanbod van [gedaagde] om tegenbewijs te leveren, nu [gedaagde] in dat kader onvoldoende heeft gesteld. Aan een bewijsopdracht wordt derhalve niet toegekomen.
4.5.
Op grond van het voorgaande staat de mishandeling van [eiser] door [gedaagde] vast. Een dergelijk handelen is onrechtmatig jegens [eiser] en verplicht [gedaagde] in beginsel om de schade die [eiser] daardoor lijdt, te vergoeden.
Omvang van de aansprakelijkheid
4.6.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van materiële en immateriële schade, die hij als volgt heeft becijferd:
gederfde inkomsten € 20.131,90
iPhone € 250,--
overhemd € 95,--
zilveren ketting € 75,--
horloge € 250,--
medicatie € 29,66,--
eigen bijdrage ziektekosten € 385,--
fysiotherapie € 528,--
opvragen medische informatie € 117,78
immateriële schadevergoeding
€ 2.500,--
Totaal: € 24.362,34.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gederfde inkomsten
4.7.
[eiser] zou op 1 februari 2016 op basis van een arbeidsovereenkomst voor één jaar in dienst treden bij de Haagse Taxi Service. [eiser] heeft zich op 28 januari 2016 ziekgemeld, waarna de Haagse Taxi Service heeft besloten geen uitvoering te willen geven aan de arbeidsovereenkomst. Als gevolg daarvan is [eiser] , zo stelt hij, € 20.131,90 aan inkomsten misgelopen.
4.8.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en betwist dat het feit dat de Haagse Taxi Service geen uitvoering heeft geven aan de arbeidsovereenkomst het gevolg is van de mishandeling en het daarbij opgelopen letsel. Het letsel was niet van dien aard dat [eiser] daardoor niet kon werken, aldus [gedaagde] . Nu het causaal verband tussen de mishandeling en de gestelde schade volgens [gedaagde] ontbreekt, meent zij niet gehouden te zijn de als gederfde inkomsten opgevoerde schade te vergoeden.
4.9.
Partijen verschillen met elkaar van mening over de aard van het letsel van [eiser] en de vraag of dit hem belette aan het werk te gaan. In dit verband stelt de rechtbank vast dat de Spoedeisende Hulp-arts op 24 januari 2016 heeft vastgesteld dat [eiser] aan de rechterkant van zijn hoofd, boven zijn oor, een snee van 5 centimeter had. Daarnaast had hij een snee in zijn arm. Uit het in het geding gebrachte verslag van de KNO-arts blijkt dat [eiser] in ieder geval in februari 2016 nog last had van oorsuizen, hoofdpijn en duizelingen, waarvoor hij door de KNO-arts is onderzocht. Ook het door [eiser] in het geding gebrachte huisartsenjournaal maakt melding van hoofdpijn, duizelingen, oorsuizen en slaapproblemen in de periode tussen eind januari en begin maart 2016. In maart 2017 is vervolgens vastgesteld dat [eiser] last had van psychische klachten als gevolg van de mishandeling, waarbij het vermoeden van PTSS is geuit.
4.10.
In het licht van het vorenstaande staat voldoende vast dat [eiser] op 1 februari 2016 niet in staat was voltijds als taxichauffeur aan het werk te gaan. Vast staat dat de Haagse Taxi Service na de ziekmelding van het dienstverband met [eiser] heeft afgezien en dat [eiser] daardoor inkomsten is misgelopen. De rechtbank volgt [gedaagde] niet in de stelling dat er geen verband bestaat tussen het letsel en de gederfde inkomsten. Dit betekent dat [gedaagde] gehouden is het inkomensverlies dat het gevolg is van de mishandeling aan [eiser] te vergoeden. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat [eiser] in de periode van februari 2016 tot en met april 2016 niet (fulltime) kon werken, althans dat zijn inkomensverlies in die periode een rechtstreeks gevolg is van de mishandeling door [gedaagde] . Voor de periode daarna geldt dat niet. In dit verband geldt dat [eiser] per 1 mei 2016 (deeltijds) in dienst is getreden van Hagetax en dat hij een aanvullende bijstandsuitkering ontvangt. [eiser] heeft daarover ter zitting verklaard dat hij van het UWV moet solliciteren naar fulltime banen, en dat hij dat zelf ook wil. Nu [eiser] echter niet heeft aangetoond dat hij zich inspant om een fulltime baan te bemachtigen, terwijl uit de door [eiser] in het geding gebrachte uitkeringsspecificaties blijkt dat hij (in ieder geval één) keer is gekort op zijn uitkering wegens “schending arbeidsverplichting”, is niet komen vast te staan dat de inkomensderving na 1 mei 2016 het gevolg is van de mishandeling door [gedaagde] .
4.11.
In het licht van het vorenstaande is in beginsel (behoudens hetgeen hierna wordt overwogen in het kader van de eigen schuld van [eiser] ) het door [eiser] becijferde bedrag aan inkomensschade over de maanden februari tot en met april 2016 van € 4.771,88 toewijsbaar, nu [gedaagde] de juistheid van deze berekening niet heeft betwist.
Schade aan iPhone, zilveren ketting, horloge en overhemd
4.12.
[eiser] stelt dat er als gevolg van de mishandeling schade is ontstaan aan zijn iPhone, zilveren ketting, horloge en overhemd en vordert vergoeding van de schade.
4.13.
[gedaagde] betwist verantwoordelijk te zijn voor de schade aan de eigendommen van [eiser] . Zij betwist dat de gestelde schade het gevolg is van haar handelen.
4.14.
[eiser] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij niet precies weet hoe de schade is ontstaan. De iPhone is mogelijk uit zijn borstzak gevallen toen hij door [gedaagde] geslagen werd, en zijn horloge is waarschijnlijk stuk gegaan toen hij de tweede klap afweerde met zijn arm. De zilveren ketting is wellicht stuk gegaan toen hij de mannen die aan het vechten waren uit elkaar wilde halen. [eiser] weet niet precies hoe het overhemd – dat bij de knopen is gescheurd – stuk is gegaan.
4.15.
Met [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verschillende schadeposten het gevolg zijn van de mishandeling. Hoe de telefoon uit de borstzak kan zijn gevallen door de mishandeling van [gedaagde] (bestaande uit het slaan met een houten stok op het hoofd van [eiser] ) is niet duidelijk geworden. Evenmin heeft [eiser] kunnen verklaren hoe zijn ketting kan zijn beschadigd en de knopen van zijn overhemd kunnen zijn gescheurd door het slaan van [gedaagde] . Als al juist is dat deze schade is ontstaan toen [eiser] de vechtende mannen in de woonkamer uit elkaar probeerde te halen, kan dat niet op het conto van [gedaagde] worden geschreven. [eiser] heeft tot slot geen antwoord kunnen geven op de vraag hoe zijn horloge (dat hij, zoals hij ter zitting verklaarde, links draagt) kan zijn beschadigd door het afweren van klappen met zijn rechter arm. De vordering zal op dat punt dan ook worden afgewezen.
Eigen bijdrage ziektekosten 2016
4.16.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de eigen bijdrage voor de ziektekostenverzekering over 2016. Ter onderbouwing van de vordering heeft [eiser] een uitdraai van de website van zijn zorgverzekeraar VGZ overgelegd, waaruit blijkt dat het eigen risico over 2016 € 385,-- per jaar is. [eiser] heeft nagelaten stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat hij dit eigen risico daadwerkelijk heeft gerealiseerd. Nu echter vast staat dat [eiser] als gevolg van de mishandeling meerdere malen medisch specialistische hulp heeft gezocht, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat [eiser] zijn eigen risico heeft gerealiseerd.
Kosten medicatie
4.17.
[eiser] vordert vergoeding van de kosten voor medicatie voor een bedrag van
€ 29,66 en heeft ter onderbouwing kwitanties van de apotheek overgelegd. De medicatie betreft een slaapmiddel. Uit de kwitanties blijkt dat de medicatie niet door de zorgverzekeraar van [eiser] wordt vergoed.
4.18.
[gedaagde] betwist dat de klachten waarvoor [eiser] de medicatie gebruikt het gevolg zijn van de mishandeling en stelt dat er geen causaal verband tussen de gebeurtenissen en de door [eiser] gemaakte kosten aanwezig is.
4.19.
De rechtbank stelt vast dat de door [eiser] gemaakte kosten te herleiden zijn tot de klachten die [eiser] heeft ervaren na de mishandeling. Hij heeft immers ter zitting verklaard dat hij na de mishandeling slaapproblemen had en dat hij daarvoor slaapmedicatie nodig had. Dat blijkt ook uit het door [eiser] in het geding gebrachte huisartsenjournaal. De vordering is dus in beginsel tot een bedrag van € 29,66 toewijsbaar.
Kosten fysiotherapie
4.20.
[eiser] vordert vergoeding van de kosten voor fysiotherapie. Ter onderbouwing van de gestelde kosten heeft hij een offerte van een fysiotherapiepraktijk overgelegd. Uit de offerte volgt een raming van de kosten voor 4 osteopathische en 6 fysio-manueeltherapie consulten.
4.21.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de offerte niet dat [eiser] daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor fysiotherapie. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] de betreffende behandelingen heeft ondergaan. Bovendien is niet gebleken dat eventuele kosten voor fysiotherapie niet door de zorgverzekeraar worden vergoed. De vordering ten aanzien van de kosten voor fysiotherapie zal dus worden afgewezen.
Kosten opvragen medische stukken
4.22.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten voor het opvragen van medische stukken bij Synthese en huisartsenpraktijk [Huisartsenpraktijk] en heeft twee facturen overgelegd, waaruit blijkt dat Synthese € 79,73 en [Huisartsenpraktijk] € 38,05 aan hem in rekening heeft gebracht voor het verstrekken van medische informatie.
4.23.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voldoende komen vast te staan dat [eiser] deze kosten heeft gemaakt in het kader van deze procedure. De vordering is dus in beginsel toewijsbaar tot een bedrag van € 117,78.
Immateriële schade
4.24.
[eiser] vordert daarnaast vergoeding van immateriële schade. Hij voert in dit verband aan dat hij lijdt en heeft geleden aan PTSS, paniek- en angstaanvallen, wazig zien, een stokkende ademhaling, oorsuizen, duizeligheid en misselijkheid. [eiser] stelt dat hij nog altijd niet volledig is hersteld en vordert in dat kader van [gedaagde] een bedrag van € 2.500,--.
4.25.
[gedaagde] betwist allereerst dat [eiser] aan een PTSS lijdt, althans dat PTSS een gevolg kan zijn van de mishandeling. Ook wijst [gedaagde] op het door [eiser] overgelegde verslag van Synthese, waaruit blijkt dat [eiser] geholpen moet worden voor onrealistische angsten en betwist zij dat er door een arts oorsuizen bij [eiser] is vastgesteld.
4.26.
Bij de beoordeling van de vordering acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken blijkt voldoende dat hij in februari en maart 2016 leed aan slaapproblemen, duizelingen, hoofdpijn en oorsuizen. Medische informatie over zijn fysieke toestand van na die tijd ontbreekt. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat [eiser] op 8 maart 2016 voor het laatst een arts heeft bezocht in verband met fysieke klachten. Wel blijkt uit de brief van Synthese van 30 maart 2017 dat [eiser] op dat moment leed aan een verhoogde spierspanning, die leidde tot nek- en hoofdpijn.
4.27.
Ten aanzien van de gestelde psychische klachten blijkt uit de hiervoor genoemde brief van Synthese dat de behandelaar het vermoeden had dat [eiser] leed aan een PTSS. Uit die brief blijkt echter niet dat de mogelijke PTSS volledig het gevolg zou zijn van de mishandeling door [gedaagde] . Die mishandeling speelde wel een rol, maar daarnaast had [eiser] in het algemeen last van herbelevingen van de gebeurtenissen in de woning (waarbij [eiser] aan zijn behandelaar beschreef dat [B] “met een mes op omstanders wilde inhakken”). Daarnaast blijkt uit de brief dat [eiser] zich ernstig zorgen maakte over het welzijn van zijn dochter en kleinkind, na het herstel van de relatie tussen [A] en [B] . Dat de mogelijke PTSS volledig aan [gedaagde] valt toe te rekenen, is dan ook niet gebleken. Wel blijkt uit de brief voldoende dat het handelen van [gedaagde] in ieder geval enige vorm van psychische schade bij [eiser] heeft opgeleverd.
4.28.
Gelet op het fysieke en psychische letsel van [eiser] en het in vergelijkbare gevallen door rechters in Nederland toegewezen smartengeld, acht de rechtbank in beginsel een vergoeding van € 500,-- passend voor de immateriële schade die [eiser] als gevolg van de mishandeling door [gedaagde] lijdt en heeft geleden.
Eigen schuld
4.29.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade van [eiser] mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiser] kan worden toegerekend. Dit betekent, aldus [gedaagde] , dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser] . Zij heeft in dit verband aangevoerd dat [eiser] er zelf voor heeft gezorgd dat er een dreigende situatie ontstond en dat die situatie is geëscaleerd, door met zeven personen naar de woning van [B] te komen, terwijl hij slechts een paar spullen van zijn dochter kwam ophalen. Volgens [gedaagde] was het voor [eiser] en de door hem meegebrachte personen niet nodig om de woning in te gaan, omdat de spullen beneden bij de deur stonden.
4.30.
In artikel 6:101 BW is bepaald dat wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen evenredig met de mate waarin ieder heeft bijgedragen aan de schade. Een andere verdeling vindt plaats als de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. In dit geval moet dus worden beoordeeld of [eiser] zelf in de gegeven omstandigheden fout heeft gehandeld en daardoor zelf heeft bijgedragen aan de totstandkoming van zijn schade.
4.31.
De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat [eiser] geen goede verklaring heeft gegeven voor het feit dat hij met zoveel personen naar de woning van [B] kwam, terwijl er slechts enkele spullen te verhuizen waren. Bovendien bestond er voor zijn “entourage” geen enkele noodzaak de woning te betreden, nu vast staat dat de spullen van [A] al beneden in het portiek stonden. [eiser] heeft weliswaar ter zitting gesteld dat hij op straat met de toenmalige partner van [gedaagde] had afgesproken dat hij ook nog een televisie zou meenemen (welke stelling [gedaagde] heeft betwist), maar vast staat dat de zoon en neven van [eiser] de woning al voor die tijd waren ingegaan. Daarvoor bestond geen enkele noodzaak, en hun handelingen zijn aan [eiser] toe te rekenen. [eiser] heeft met zijn handelen (en met dat van zijn entourage) het risico gecreëerd dat de situatie zou escaleren, mede gelet op het feit dat de relatie tussen [B] en [A] was beëindigd en dat gepaard ging met de nodige emoties.
4.32.
De rechtbank is van oordeel dat de schade als gevolg van de mishandeling mede een gevolg is van aan [eiser] toe te rekenen omstandigheden. Hoewel niet goed valt te praten dat [gedaagde] geweld heeft gebruik, had [eiser] anders kunnen en moeten handelen toen hij de spullen van [A] kwam ophalen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] en [gedaagde] beiden in even grote mate hebben bijgedragen aan het tot stand komen van de schade. Nu geen beroep is gedaan op de billijkheidscorrectie en de rechtbank daarvoor ook zelf geen aanleiding ziet, zal de rechtbank bepalen dat [gedaagde] 50% van de schade van [eiser] moet vergoeden. De overige 50% zal voor eigen rekening van [eiser] blijven.
4.33.
Dat leidt tot de slotsom dat [gedaagde] gehouden is tot vergoeding van 50% van de schade die voor [eiser] voortvloeit uit de mishandeling op 24 januari 2016.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.34.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten op een nader ter zitting vast te stellen bedrag. Een dergelijke vordering kan alleen worden toegewezen als [eiser] stelt (en bij betwisting bewijst) dat hij deze buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Nu [eiser] ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet heeft geconcretiseerd op welk bedrag aanspraak wordt gemaakt en uit welke verrichtingen deze kosten bestaan, zal de rechtbank de vordering als onvoldoende gesteld afwijzen.
Slotsom
4.35.
De rechtbank heeft in het voorgaande overwogen dat [eiser] als gevolg van de mishandeling door [gedaagde] voor € 5.304,32 aan materiële schade lijdt, en dat daarnaast een bedrag van € 500,-- passend is als vergoeding van immateriële schade. De helft van dit bedrag, dus € 2.902,16, komt voor vergoeding door [gedaagde] in aanmerking.
Proceskosten
4.36.
[gedaagde] zal worden veroordeeld in de proceskosten. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, heeft hij een lager griffierecht betaald en zijn de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van de dagvaarding van rijkswege vergoed. Die kosten heeft [eiser] dus niet zelf betaald. Gelet op het voorgaande wordt [gedaagde] slechts veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht en tot vergoeding van het salaris van de advocaat. De rechtbank zal het salaris van de advocaat bepalen op basis van het toegewezen bedrag. Overigens moet de vergoeding voor het salaris worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding. Aldus worden de proceskosten begroot op:
  • griffierecht € 78,--
  • salaris advocaat
totaal € 1.230,50
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 2.902,16, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden vastgesteld op € 1.230,50;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2018. [1]

Voetnoten

1.type: