ECLI:NL:RBDHA:2018:9471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
C/09/552737 / JE RK 18-938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 17 juli 2018 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2015. De Raad voor de Kinderbescherming had op 7 mei en 28 juni 2018 verzoeken ingediend voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige, die op dat moment bij de vader verbleef. De moeder had eerder de zorg over de minderjarige, maar was op 1 mei 2018 van het moeder-kind-huis weggelopen, waarna de minderjarige als vermist werd opgegeven. Er waren zorgen over de veiligheid van de minderjarige, waaronder huiselijk geweld en drugsgebruik. De kinderrechter oordeelde dat de situatie van de minderjarige ernstig bedreigd werd door de verstoorde relatie tussen de ouders en dat er gronden waren voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld voor een periode van één jaar en een machtiging verleend voor uithuisplaatsing bij de vader voor zes maanden. De kinderrechter benadrukte het belang van stabiliteit en continuïteit in de opvoeding van de minderjarige en gaf aan dat de opvoedvaardigheden van de vader in orde waren. De moeder verzet zich tegen de uithuisplaatsing bij de vader en wenst een neutrale plek voor de minderjarige. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en aangegeven dat de omgang met de moeder heroverwogen moet worden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/552737 / JE RK 18-938 en C/09/555661 / JE RK 18-1329
Datum uitspraak: 17 juli 2018

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van de op 7 mei 2018 en 28 juni 2018 ingekomen verzoeken van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige]
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1]
advocaat: mr. P.J.W. de Water te Katwijk,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking van 15 mei 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank (in de zaak met kenmerk C/09/552737) is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 17 mei 2018 tot
4 augustus 2018 en is voor dezelfde periode een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg dan wel een gezinsgerichte voorziening. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
Vervolgens is bij beschikking van 28 juni 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank (in de zaak met kenmerk C/09/555661) een machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag van 28 juni 2018 tot 18 juli 2018. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikkingen van 15 mei 2018 en 28 juni 2018;
- het aanvullende verzoek van de Raad, met als bijlage het rapport van 10 juli 2018;
- het verweerschrift van de zijde van de advocaat van de moeder.
Op 17 juli 2018 heeft de kinderrechter de verzoeken gezamenlijk ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling);
- de vader, bijgestaan door mr. A.W. van Rijn, namens de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. I.G.M. van Gorkum.

Feit

- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de vader.

Verzoeken en verweer

De verzoeken strekken thans tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met gezag voor de periode van zes maanden. De Raad heeft het volgende aan de verzoeken ten grondslag gelegd. De moeder is op 1 mei 2018 van het moeder-kind-huis weggelopen en zij en [minderjarige] zijn toen als vermist opgegeven. [minderjarige] had in deze periode geen vaste woonplek. Er waren voorts vermoedens van een onveilige leefomgeving (huiselijk geweld en drugsgebruik). Tijdens het begin van de plaatsing in het gezinshuis zag [minderjarige] er mager uit, was hij angstig in kleine ruimtes en schrok hij van harde geluiden. [minderjarige] lijkt zich hiermee niet veilig te voelen. [minderjarige] lijkt bovendien onzeker te zijn. Hij vertoont daarnaast zelfbepalend gedrag en neemt in het bijzijn van de ouders een ‘babyrol’ aan. [minderjarige] is bovendien op zeer jonge leeftijd getuige geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Tussen de ouders is er sprake van een verstoorde relatie. De moeder beschuldigt de vader van drugsgebruik en bedreigingen. De vader laat zich door zijn omgeving informeren over waar de moeder is. De moeder ondersteunt een plaatsing bij de vader niet en wenst liever dat [minderjarige] op een neutrale plek gaat wonen. De moeder geeft ook geen toestemming voor hulpverlening die gericht is op de plaatsing bij de vader. Niet alleen het huiselijk geweld, maar ook de relatieproblemen tussen de ouders, de wisselende opvoeders en verschillende woonplekken vergroten de kans op een onveilige hechting bij [minderjarige] Voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling voor nu en in de toekomst is het belangrijk dat hij in de eerste levensjaren veilig gehecht raakt door te worden voorzien in stabiliteit en continuïteit als basis. Bij beide ouders en de grootouders vaderszijde is te zien dat er veel liefde is voor [minderjarige] De moeder heeft in het moeder-kind-huis een positieve ontwikkeling laten zien. Zij is echter slecht bereikbaar voor de jeugdbeschermer en heeft geweigerd om persoonlijke gesprekken aan te gaan. Haar traject in het moeder-kind-huis is negatief afgesloten en er is geen duidelijk zicht op wie haar sociale contacten zijn. De Raad ziet mogelijkheden van een plaatsing van [minderjarige] bij de vader, mits hij toewijding laat zien aan de hulpverlening. Bij de vader is opvoedondersteuning van Raatmakers ingezet. De komende periode zal worden gebruikt om te onderzoeken waar het perspectief van [minderjarige] ligt.
Namens de gecertificeerde instelling is ter zitting aangevoerd dat er is gekozen voor een plaatsing bij de vader, omdat [minderjarige] al veel bij zijn vader en de grootouders vaderszijde heeft verbleven. Een nieuwe overplaatsing zou schadelijk zijn voor [minderjarige] De opvoedondersteuners van Raatmakers zijn tevreden over de opvoedvaardigheden van de vader en de ontwikkeling van [minderjarige] De jeugdbeschermer wil de moeder graag betrekken bij de opvoeding van [minderjarige] , maar er moet nog een ingang worden gevonden. De moeder wenst geen contact met de vader en de grootouders vaderszijde en heeft – in afwachting van de zitting – het contact met de hulpverlening afgehouden.
Mr. Van Rijn heeft, namens de vader, ingestemd met het verzochte. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat een plaatsing bij de vader voor nu de beste oplossing is. Wat de vader betreft, wordt deze plaatsing definitief. De vader vindt het bovendien belangrijk dat de moeder bij de opvoeding betrokken raakt. ‘Ouderschap Blijft’ lijkt de vader de beste manier om het contact tussen hem en de moeder te verbeteren.
De vader heeft daaraan toegevoegd dat hij nog steeds bereid is om mee te werken aan ‘Ouderschap Blijft’.
Mr. Van Gorkum heeft, namens de moeder, ingestemd met de verzochte ondertoezichtstelling, maar zich verzet tegen het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader met gezag. De moeder gaat akkoord met een plaatsing van [minderjarige] in een neutraal pleeggezin of gezinshuis. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om het verzoek toe te wijzen voor kortere duur dan verzocht en de behandeling daarvan aan te houden, zodat de situatie in de gaten kan worden gehouden.
De raadsvrouw heeft daar het volgende aan ten grondslag gelegd. De moeder had de dagelijkse zorg over [minderjarige] totdat de ouders ruzie kregen. De moeder heeft toen de woning van de grootouders vaderszijde verlaten, waarna de voogd bepaalde dat [minderjarige] bij de grootouders vaderszijde diende te blijven. De vader is nimmer de opvoeder van [minderjarige] geweest. De moeder heeft vanaf het begin van de plaatsing bij Zij aan Zij laten zien dat zij een goede opvoeder is. De moeder kon daar echter niet langer blijven en zij moest op zoek naar een andere woonruimte. De moeder zat echter al in de eindfase van het traject, wat betekent dat er werd gezocht naar een zelfstandige woonruimte voor haar. De moeder start in september met een opleiding tot secretaresse en ontvangt dan een uitkering van DUO. [minderjarige] kan bovendien naar de kinderopvang. De moeder vindt dat zij nog altijd in staat is om zelfstandig met [minderjarige] te wonen en meent dat zij de afgelopen jaren de primaire hechtingsfiguur is geweest voor [minderjarige] , waarbij er tot maart 2018 geen enkele zorg was over haar functioneren als moeder. Gelet hierop is het voor de moeder onbegrijpelijk dat [minderjarige] nu bij de vader en de grootouders vaderszijde wordt geplaatst, terwijl voor de moeder slechts een bezoekregeling lijkt te zijn weggelegd. Bovendien is het onderzoek door de Raad onzorgvuldig gedaan: een feitenonderzoek ontbreekt en belangrijke informaten (zoals de voormalige voogd van [minderjarige] ) zijn niet gehoord. De moeder wenst een onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de grootouders vaderszijde. De moeder is bovendien bang dat als een plaatsing bij de vader en de grootouders vaderszijde wordt voortgezet, de deur voor haar als opvoeder dichtgaat. De moeder wenst een grotere rol als het gaat om het bepalen van het perspectief van [minderjarige] Daarbij is de hoeveelheid van de omgangsmomenten van essentieel belang. De raadsvrouw heeft de kinderrechter daarom verzocht daarover iets te bepalen.
De moeder heeft daaraan toegevoegd dat zij weinig vertrouwen heeft in de Raad en de gecertificeerde instelling, omdat zij zich eerder niet aan de afspraken hebben gehouden waardoor de moeder [minderjarige] niet kon zien. De moeder wenst de vader noch de grootouders vaderszijde te zien; zij heeft met hen niets te maken. Onderling afspraken maken werkt niet, omdat de moeder steeds wordt uitgescholden. De moeder is niet bereid om mee te werken aan ‘Ouderschap Blijft’.

Beoordeling

De kinderrechter overweegt dat de relatie tussen de ouders dermate is verstoord, dat de moeder zich genoodzaakt zag om de woning van de vader en de grootouders vaderszijde met [minderjarige] te verlaten, waardoor [minderjarige] geen onderdak had. [minderjarige] is vanwege zijn jonge leeftijd nog volledig afhankelijk van zijn opvoeders. Hij wordt momenteel al geruime tijd belast door de onderlinge strijd die de ouders voeren. [minderjarige] heeft door die verstoorde relatie op dit moment bovendien weinig contact met de moeder, terwijl dit wel in zijn belang wordt geacht. De kinderrechter ziet in deze omstandigheden een concrete, ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] en is van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling dan ook uitspreken voor de verzochte duur van één jaar.
De kinderrechter overweegt voorts dat [minderjarige] in zijn leven, samen met de vader en de moeder, het merendeel bij de grootouders vaderszijde heeft verbleven. Die opvoedingsomgeving is voor hem een vertrouwde plek. Door de opvoedondersteuners wordt bovendien aangeven dat de opvoedvaardigheden van de vader in orde zijn en dat [minderjarige] zich daar goed ontwikkelt. De kinderrechter acht het van belang dat de plaatsing van [minderjarige] aldaar voorlopig zal voortduren. Omdat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag en de moeder geen toestemming geeft voor het verblijf bij de vader, is een machtiging van de kinderrechter noodzakelijk. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. De kinderrechter ziet geen aanleiding om de machtiging te verlenen voor een kortere duur dan verzocht, omdat niet te verwachten valt dat de situatie binnen een kortere periode zodanig zal zijn verbeterd, dat een uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk zal zijn.
De kinderrechter merkt op dat er momenteel geen omgang is tussen [minderjarige] en de moeder, terwijl de moeder tot voor kort belast was met de opvoeding van [minderjarige] en er geen zorgen lijken te zijn over haar opvoedvaardigheden. De kinderrechter acht het onwenselijk dat, vanwege de moeilijke verstandhouding tussen de moeder enerzijds en de vader en de grootouders vaderszijde anderzijds, de moeder momenteel zo’n kleine rol speelt in het leven van [minderjarige] De kinderrechter geeft de gecertificeerde instelling dan ook in overweging om de omgang met de moeder uit te breiden. Indien een dergelijke uitbreiding niet lukt met als gevolg dat de moeder grotendeels buitenspel staat, dient te worden heroverwogen of een plaatsing van [minderjarige] bij de vader nog langer wenselijk en in het belang van [minderjarige] is te achten.
Indien de gecertificeerde instelling over zes maanden overgaat tot het indienen van een verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, acht de kinderrechter het – gezien de leeftijd van [minderjarige] en de behoefte aan duidelijkheid omtrent zijn perspectief – noodzakelijk dat in het verzoekschrift en/of het hulpverleningsplan antwoord wordt gegeven op de navolgende vragen.
1. Wordt er gewerkt aan (al dan niet gedeeltelijke) thuisplaatsing bij de moeder?
1.a Zo nee, waarom is thuisplaatsing (nog) niet aan de orde?
1.b Zo ja, hoe ziet dat traject er uit?
2. Welke hulpverlening aan ouders wordt (hierbij) ingezet?
3. Hoe ziet de omgangsregeling er uit?
4. Is er een perspectief biedende oplossing en hoe ziet die eruit?
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 17 juli 2018 tot 17 juli 2019 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
en
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de vader met gezag van 17 juli 2018 tot 17 januari 2019;
bepaalt dat de bij beschikking van 15 mei 2018 verleende machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg dan wel een gezinsgerichte voorziening komt te vervallen;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
E.G. Nuboer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.