ECLI:NL:RBDHA:2018:9451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2018
Publicatiedatum
3 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen en correctie S&O verklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen van € 26.212 voor het tijdvak van 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2013, als gevolg van een correctie op de S&O-verklaring. De inspecteur handhaafde deze naheffingsaanslag na een bezwaar van eiser. Eiser stelde dat de naheffingsaanslag onterecht was en dat er geen uitstel van betaling was verleend. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat eiser de correctie van de S&O-verklaring niet had verwerkt. De rechtbank concludeerde dat het risico van het niet ontvangen van de correctie voor rekening van eiser kwam. Ook de belastingrente was volgens de wettelijke bepalingen berekend en eiser had geen concrete gronden aangevoerd tegen de belastingrente. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om een betalingsregeling af, omdat zij daartoe niet bevoegd was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/1854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [plaats ], eiser

(gemachtigde: J.H.M. Schepers),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [plaats ], verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2013
een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd (de naheffingsaanslag) van € 26.212. Bij afzonderlijke beschikking is een belastingrente berekend van € 3.819.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2018 de naheffingsaanslag alsmede de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2018.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A.M. Vissers en
mr. H. Rijnders. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 mei 2018 aan de gemachtigde van eiser op het adres [adres] te [plaats ], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 18 mei 2018 aan de gemachtigde van eiser op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Overwegingen

Feiten
1. Naar aanleiding van een controlebezoek is door het Agentschap NL (later Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) bij beschikking van 26 april 2013 een besluit tot correctie S&O (speur- en ontwikkelingswerk) verklaring van € 26.213 opgelegd. Het Agentschap NL heeft daarbij geoordeeld dat eiser over 2011 recht had op een afdrachtvermindering van € 12.647 terwijl door eiser een bedrag van € 38.860 in mindering is gebracht. Gelet op de door eiser te veel geclaimde afdrachtsvermindering heeft verweerder aan eiser voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2013 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd van € 26.212.
Geschil
2. In geschil is of verweerder terecht en op de juiste wijze de naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen heeft opgelegd.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder geen naheffingsaanslag kon opleggen. Daarnaast is het in rekening brengen van belastingrente niet redelijk en billijk en is er ten onrechte geen uitstel van betaling verleend. Voorts zijn de beginselen van behoorlijk bestuur geschonden.
4. Verweerder stelt dat de aanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd en daarbij terecht belastingrente in rekening is gebracht. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat in de beroepsfase alsnog uitstel van betaling is verleend.
Beoordeling van het geschil
5. De rechtbank overweegt dat de naheffingsaanslag is opgelegd omdat het besluit tot correctie van de S&O-verklaring niet door eiser is verwerkt. Het niet juist verwerken van dit besluit dient voor haar rekening en risico te komen. Omdat het besluit tot correctie van de S&O-verklaring dateert van 26 april 2013 heeft verweerder terecht de naheffingsaanslag opgelegd over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 mei 2013 nu daarin het juiste tijdvlak is opgenomen als bedoeld in artikel 25, vierde lid van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen. De naheffingsaanslag is dan ook terecht en tot het juiste bedrag aan eiser opgelegd. Dat eiser zoals hij heeft gesteld het besluit tot correctie van de S&O-verklaring niet heeft ontvangen blijft voor zijn rekening en risico. Kennelijk heeft eiser hierover zelf geen enkele actie ondernomen richting Agentschap NL nadat deze op 22 oktober 2012 een controlebezoek had afgelegd en een verslag daarvan op 10 december 2012 aan eiser had toegezonden.
6. Met betrekking tot de aan eiser in rekening gebrachte belastingrente overweegt de rechtbank dat deze is berekend overeenkomstig de wettelijke bepalingen. Aangezien eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft aangevoerd, dient het beroep inzake de beschikking belastingrente eveneens ongegrond te worden verklaard.
7. Eisers stelling dat de algemeen beginselen van behoorlijk bestuur door verweerder zijn geschonden zijn door eiser niet concreet onderbouwd. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder bij het opleggen van de naheffingsaanslag en/of in de latere fasen van de procedure een beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden.
8. Voor zover eiser de rechtbank verzoekt om een betalingsregeling/kwijtschelding vast te stellen merkt de rechtbank op dat zij daartoe niet bevoegd is. Ingevolge artikel 8:5 van de Awb kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift dat is opgenomen in de bijlage bij de Awb. In die bijlage onder I, sub 1, staat vermeld dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit genomen op grond van de invorderingswet 1990, met uitzondering van de - hier niet aan de orde zijnde - artikelen 30 en 49. De wetgeving op dit punt voorziet wel in administratief beroep, maar aldus niet in een beroepsprocedure bij de bestuursrechter, meer in het bijzonder de belastingrechter. Verweerder heeft ter zitting overigens aangegeven dat in de beroepsfase alsnog uitstel van betaling is verleend.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard voor zover dit is gericht tegen de naheffingsaanslag. Voor zover het beroep betrekking heeft op het verzoek om een betalingsregeling verklaart de rechtbank zich onbevoegd.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen de naheffingsaanslag ongegrond;
- voor zover het beroep betrekking heeft op het verzoek om een betalingsregeling verklaart de rechtbank zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.J.P. Nevens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.